1. Mariken – protagonist?
Een positieve of negatieve protagonist?
2. Aristotelisch drama – of niet?
3. Het lijden van Mariken
Expositie en motorisch moment
Ontwikkeling, dieptepunt en crisis
Anagnorisis en peripetie
Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding
.
DE DRIE STARTVRAGEN: snel van start
Met de bekende startvragen, vooraf gaande aan de analyse van het handelingsverloop, zal niemand het hier moeilijk hebben. Dat gaat nogal snel. Mariken is de protagonist. Zij is een positieve protagonist. Zelfs zonder het lijden specifiek te benoemen kunnen we nu al rustig beweren dat hier een katharsis wordt beoogd: deze positieve protagonist komt immers na een negatieve beweging weer terug op positief niveau, en wel letterlijk: God-zij-dank. Kortom: het gaat hier om een aristotelisch drama.
Dat staat snel op een rijtje. Maar juist omdat geen enkele lezer – mogen we hopen – iets anders roept bij deze startvragen, zetten we tóch de nodige antwoorden op een rijtje, om misverstanden te voorkomen. Daarom terug naar af.
.
Eerst maar even door de bekende open deuren, al zijn die niet doorslaggevend. Zoals: Mariken heeft de titel in handen, zij krijgt verreweg de meest tekst aangereikt, zij staat het langst van allen op de planken, zij wordt het meest genuanceerd getekend en zij krijgt nogal wat te verhapstukken. Haar reisgenoot in de handeling, de duivel, zit inderdaad ook niet zonder praktische plannen en tegenvallers, waar hij zich actief voor inzet, maar daar ligt niet de focus van de handeling. Immers, wanneer voor beiden de nood het hoogst is, wanneer het duivelse plan mislukt en Mariken miraculeus wordt gered, volgen we niet meer de verliezende duivel, maar uitsluitend nog de berouwvolle Mariken, op weg naar herstel. De duivel verdwijnt buiten beeld wanneer hij zijn bijdrage heeft geleverd, ruim voor het einde van de handeling. Maar Mariken, nu begeleid door Oom Gijsbrecht, doorloopt dan nog letterlijk en figuurlijk een vernieuwende route, op weg naar het (voor haar!) goede einde. Daarmee is voldoende duidelijk dat Mariken de benodigde tegengestelde bewegingen ondergaat. En tenslotte zijn de laatste woorden van de verteller (!) niet toevallig gewijd aan Mariken, als de hoofdpersoon van zijn verhaal.
.
Mariken: positieve of negatieve protagonist?
Voor alle duidelijkheid schuiven we eerst maar een hardnekkig misverstandje terzijde: dat Mariken een positief protagonist zou zijn (en dat ís ze…), wordt absoluut niet bewezen doordat zij een positief einde bereikt. Immers: een positieve protagonist kan ook wel degelijk bij een negatief einde terecht komen – jammer dan, maar toch wel waar! In dat geval wordt er – dus! – juist geen katharsis beoogd en dan betreft het juist een niet-aristotelisch handelingsverloop! En dat bestaat immers ook.
En voor verdere duidelijkheid vooraf: het gaat hier ook niet om de vraag of u en ik, als kijker/lezer, de protagonist als positief of negatief ervaren, maar om de vraag hoe die protagonist in dat drama wordt gepresenteerd: als positief of negatief. In dit geval schuift de schrijver Mariken als positief figuur naar voren – en dat vraagt dan om nadere toelichting. Mariken gaat in het handelingsverloop dan wel een jarenlange relatie aan met niemand minder dan de duivel zelf – kwader kan niet – maar uiteindelijk keert zij op ultieme wijze, langs een jarenlange weg van boetedoening, terug tot haar menslievende en devote levenshouding, waarmee zij ooit haar lieve leven begon. Dit eerherstel wordt haar mogelijk gemaakt dankzij God zelf, die ieder mens altijd behoedt voor de ondergang, na een berouwvolle bekentenis – zoals Mariken. De achterliggende normen en waarden worden tenslotte kort maar zeer krachtig geformuleerd door de speler met de laatste woorden, waarmee het goede letterlijk een plaats krijgt:
Oh mensen, vol gebreken en zonden, trek hier lering uit. En looft, naar uw gering en beperkt vermogen, de almachtige God ter ere van deze onuitputtelijke genade. In Gods huis hoort het goede thuis. (vers 1121…)
Zoals de naamgeving van ‘de almachtige God’ al overduidelijk aangeeft, bepaalt deze, wie er overwint in de strijd tussen goed en kwaad. Zelfs de duivel – het kwaad zelf – onderstreept dat herhaaldelijk: zijn grote, maar toch beperkte macht houdt op waar die van God begint. Wanneer Moenen aan de verliezende hand is, verwoordt hij hoe de machtsverhoudingen liggen:
MOENEN (vers 1002…)
Aan mij is nu te zien dat ons helemaal niets over blijft als onze plannen God niet bevallen.
Ik ben bang dat ik van deze ziel afstand moet doen.
[deze ziel: Moenen bedoelt hier Mariken, HHo]
.
Aristotelisch drama – of niet?
Na bovenstaande uitleg en omwegen houden we het maar simpel: inderdaad, hier is sprake van een aristotelisch handelingsverloop, rondom de positieve protagonist Mariken, met wie het uiteindelijk, na lange, lange tijd, dan toch positief afloopt! Daarom zoeken we nu verder via de bekende wegen.
.
Waar het gaat om het contrast is het ‘zwart-en-wit’ wel makkelijk te vinden. Mariken zit klem tussen goed en kwaad. Het goede krijgt gestalte in de figuren van priester Oom Gijsbrecht, de Paus, Maria in het wagenspel en daar tenslotte zelfs van God. Het kwade manifesteert zich middels Tante Moeyen, Masscheroen in het wagenspel en met name via Moenen, de Duivel zelf.
In de spagaat tussen goed en kwaad volgt zij twee bewegingen:
- negatieve ontwikkeling: van goed naar kwaad, aan de hand van de duivel
- positieve afwikkeling: van kwaad naar goed: schuldbekentenis, boete, verzoening, dankzij God
De bewijzen voor beide globale bewegingen zijn overduidelijk aanwezig, dus we laten die hier achterwege – zie latere toelichtingen bij het handelingsverloop.
Wat hier nog wel wacht, is een verdere uitwerking van het lijden. Want wat is nu precies het lijden van Mariken, rond de simpele uitersten van goed en kwaad? Daar zijn vele opties aan te dragen. Kiest ze verkeerd? Of weet ze niet te kiezen? Wordt ze tot een keuze gedwongen? Wordt ze heen en weer geslingerd? De feitelijke effecten worden ons in de handeling dan wel duidelijk vertoond, maar de bron daarvan, het lijden, vraagt een scherpe formulering.
Daarom bladeren we nu even naar scène III. Nadat Mariken door haar furieuze Tante de duistere nacht is ingestuurd, is zij zo uit het lood geslagen, dat ze zichzelf niet meer is. De twijfel over alles in het leven slaat ongenadig toe. Zij weet zich – letterlijk en figuurlijk – geen raad meer!
MARIKEN (vers 143…)
In mijn hart groeit steeds meer verbittering. Ik voel me ellendig genoeg om mezelf voor eeuwig te vervloeken. Wil ik mezelf ophangen of wurgen? Oh, onbezonnenheid der jeugd, kun je jezelf in toom houden? Of ben je niet voor rede vatbaar? Welke onschuldige zou ook zulke opmerkingen kunnen verdragen? Ik ben ervan overtuigd dat niemand dat zou accepteren.
Daarom zegt ik in de wanhoop waardoor ik overvallen word: kom tot mij en sta mij bij, God of de duivel, het is mij om het even!‘
Zij is nu zo wanhopig dat alle hulp welkom is: zij geeft zich bij voorbaat over aan God of duivel – het maakt haar niet meer uit. En wij weten inmiddels achteraf dat beide opties gestalte zullen krijgen en vooral ook: in welke volgorde! Eerst de duivel, tenslotte God – met alle consequenties. Dat is echter wat te simpel gezegd, en doet het wezenlijke verschil tussen de negatieve ontwikkeling en de positieve afwikkeling tekort. Daarom nog wat vergelijkingen tussen ‘Mariken en de duivel’ en ‘Mariken en God”.
Mariken en de duivel
De verbintenis van Mariken met de duivel heeft als opmaat dat Mariken, in alle wanhoop, expliciet vraagt om bijstand, welke dan ook. Vervolgens neemt de duivel uit zichzelf initiatief: hij legt contact met haar, onderhandelt met haar en misleidt haar, uitsluitend in zijn eigen belang. Ook Mariken stelt daar haar eisen: in ruil voor alle weldadigheden geeft zij niet zomaar haar (gehele) naam weg. Na enig onderhandelen wordt een deal gesloten, zeer concreet en uitsluitend gericht op ieders eigen belang.
Mariken en de duivel sluiten een overeenkomst, met wederzijdse voorwaarden, in ieders eigen belang
Mariken en God
In de crisis verkeert Mariken (inmiddels Emmeken) wederom in wanhoop, maar nu vanuit een totaal andere bron: een diep berouw over haar zondige leven.
EMMEKEN (vers 861…)
Oh, Heer der heren is het mogelijk dat ook ik Uw genade zou ontvangen als ik tot inkeer zou komen? Nog nooit had ik zoveel berouw als nu. Zou het mogelijk zijn? Ik ben bang van niet. Ik heb teveel toegegeven aan het kwade in mij; zonder na te denken heb ik gedaan wat ik wilde.
Emmeken velt hier een moreel oordeel over zichzelf. Ze neemt alle verantwoordelijkheid en schuld op zich. Ze vraagt niets meer – geen hulp, geen medelijden. Zij veroordeelt zichzelf volledig. Ze vraagt niet om de genade van God, dat lijkt haar onmogelijk. God is hier een zwijgende gesprekspartner… het woord is aan Emmeken zelf… En zij geeft zich volledig over, zonder ook maar iets te vragen of te veronderstellen… Er rest haar niets anders dan te sterven en zij smeekt om een graf…
EMMEKEN (vers 868…)
Ach aarde, opent u en omsluit mij, want ik ben niet waard dat ik u betreed.
In bodemloos niets, waar Mariken niets vraagt, wordt haar alles gegeven.
Oh Heer, ontferm u over mij!
God heeft haar gehoord en reikt de helpende hand. Dat is niet het resultaat van onderhandeling, maar van overgave – wederzijds. Van nu af aan is Mariken er voor God, en is God er voor Mariken, voor die ooit zo zondige, maar nu bekeerde mens.
Mariken geeft zich onvoorwaardelijk over aan God. En God ontfermt zich over haar, met alle barmhartigheid.
Direct daarna wordt God’s helpende hand werkelijkheid. Wanneer de duivel Emmeken de lucht in sleept en dan naar beneden werpt, wordt zij gered door wat niets anders dan een goddelijk mirakel kan zijn…
Hopelijk is hiermee wat meer duidelijkheid gegeven over de zeer verschillende ‘kleuren’ van de dalende lijn met de duivel en de stijgende lijn met God. Met die nuances in ons achterhoofd proberen we tenslotte te komen tot een kernachtige formulering van het lijden– voor de goede verstaander.
Het LIJDEN van Mariken:
Mariken dealt met de duivel, maar wil zich geven aan God
Expositie en motorisch moment.
Mariken krijgt van haar oom opdracht om naar Nijmegen te gaan voor de broodnodige bood-schappen. Hij meldt dat de dagen nu kort zijn (dus is het nu winter!) en dat Mariken – volgens hem een knappe, vrolijke meid – dan veiligheidshalve beter in Nijmegen kan blijven slapen bij zijn zuster, haar tante. Nauwelijks is Mariken vertrokken of Oom krijgt al bange voorgevoelens… En die zijn juist, zien we dan: wanneer Mariken bij tante aanklopt voor logies en ontbijt wordt ze op tot op het bot uitgekafferd en meedogenloos de koude nacht ingestuurd. Huilend zit Mariken dan langs de weg, buiten de stad. ‘Daarom zeg ik in de wanhoop waardoor ik overvallen word: kom tot mij en sta mij bij, God of de duivel, het is mij om het even.’
Dat hoort de duivel, tot zijn genoegen. Hij biedt haar alle hulp, vriendschap, vrije kunsten, sierraden en onderdak aan. De belofte om de zeven vrije kunsten te leren spreekt Mariken zeer aan, ‘voordat wij intiem gaan samenwonen’. De duivel heeft nog wel twee verzoekjes: dat zij nooit meer een kruisteken zal maken en dat zij wil afzien van haar naam: Mariken. Met het eerste verzoek heeft Mariken geen enkel probleem, maar om haar naam te wijzigen gaat haar te ver, want die verwijst regelrecht naar Maria, die zij vereert ‘zolang ik mij kan heugen’. De duivel stelt dan een compromis voor: dat zij alleen de eerste letter van die naam houdt en vanaf nu dan Emmeken zal heten…
DE DUIVEL (vers 306…)
Wel, omdat je zo aan die naam verslingerd bent, luister dan. Ik zal precies zeggen wat ik verlang: ik vind het goed dat je de eerste letter van je naam houdt. Dat is de M, dus je zult Emmeken heten. In jouw land zijn immers veel meisjes die Emmeken heten.
MARIKEN (vers 312…)
Wel Moenen, als ik mijn echte naam niet mag houden, neem ik liever met de eerste letter genoegen dan dat we uit elkaar zouden gaan.
Ik zal altijd en overal Emmeken heten, maar ik doe het niet van harte.
MOTORISCH MOMENT:
Mariken sluit hier het verbond met de duivel.
[in haar woorden zit overigens reeds het zwakke punt van deze toezegging vervat,
waardoor later de ommekeer mogelijk wordt: ‘…ik doe het niet van harte’]
En direct hierna trekt het kersverse duo de wijde wereld in, de duivelse toekomst tegemoet…
DE DUIVEL (vers 316…)
Wees maar gerust hoor. Als binnen een jaar niet alles naar wens gaat, mag je het me verwijten. Kom, we gaan nu zonder dralen naar ‘s-Hertogenbosch en daarna in één keer door naar Antwerpen, ons reisdoel. Daar zullen we eens wat laten zien. (…)
(terzijde) Maar ik reken erop dat je ziel uiteindelijk te gronde zal gaan.
.
Ontwikkeling, dieptepunt en crisis.
Enkele dagen later wordt het wachten voor Oom Gijsbrecht ondragelijk en hij vertrekt naar Nijmegen, om zijn zuster te vragen naar Mariken. Die meldt dat haar dronken nichtje acht of tien dagen geleden aan de deur had staan zeuren en dat ze haar terug naar de kroeg had gestuurd, waar nichtje ongetwijfeld terecht komt in de zondige praktijken waar ze thuis hoort. Terneergeslagen smeekt Oom om de hulp van de moeder van God en van Sint Servaes uit Maastricht.
Enige tijd later krijgt Tante te horen dat de slotvoogd van Grave de oude hertog uit de gevangenis heeft gelaten. Zij wordt zo razend, dat de duivel kans ziet om haar ziel te bemachtigen: Tante steekt een dolk in haar keel en sterft.
Via ’s Hertogenbosch komen Moenen en Emmeken in Antwerpen aan. Direct loodst Moenen Emmeken mee naar het etablissement waar alle verkwisters, lichtekooien en hoerenlopers zitten met hun dronken kop. Emmeken verheugt zich daarop: ‘Ik zie niets liever dan die manier van leven’. Daar zal ze dan ook meer dan genoeg van te zien krijgen in de komende zeven jaren. Zo’n lange tijd is echter niet beschikbaar tijdens een voorstelling, dus het publiek moet het doen met een kleine verwijzing naar de ongebreidelde misdaad rondom de herberg in Antwerpen. Om te beginnen mag Emmeken te midden van de vrouwlustige drinkebroers een staaltje rethorica ten beste geven, waarna Moenen de kans grijpt om terplekke dood en verderf te zaaien. Hij schat in dat hij in dit losbandige leven jaarlijks honderden doden kan laten vallen, dus deze herberg blijft voorlopig de thuislocatie, zeer geschikt voor de inmiddels in gang gezette negatieve ontwikkeling
In de volgende scène, ongetwijfeld vele jaren later in dat bloedige dagelijkse leven, ziet Emmeken in ‘dat zij een zeer slecht, zondig leven leidde, omdat om haar, door toedoen van Moenen, iedere dag verbijsterend veel misdaden plaatsvonden’, zoals de verhaaltekst vertelt.
Ze voelt aan dat Moenen ‘een duivel of iets dergelijks moet zijn’. Zij vreest voor eeuwig te worden verstoten uit de genade van Hem die alles weet, nu al haar vroomheid is verdwenen. Na alle rigoureuze ervaringen aan de zijde van de man die zij koos, evalueert zij haar levenspad tot nu toe en komt tot een definitieve conclusie: het is nu te laat om nog ergens op te hopen.
EMMEKEN (vers 590…)
Oh, mijn verstand, als u na zou denken over het leven dat ik nu leid, zou u het zondig en weerzinwekkend vinden. U verlaat het licht van de stralende hemel en gaat vol afkeer de weg naar de hel op. (…) En ik weet heel goed: deze Moenen, en dat is de narigheid, is niet een van de besten. Ik voel ook wel, al zegt hij het niet ronduit, dat het een duivel of iets dergelijks moet zijn. (…) Ik was gewoon Maria dagelijks te eren met gebreken, maar die vroomheid is ook al verdwenen. (…)
Waarom zit ik me toch te bezinnen? Kijk dan toch, het is te laat om tot inkeer te komen.
DIEPTEPUNT: Emmeken beseft hoe ver ze is gegaan
en dat er geen weg terug meer mogelijk is.
Zij gooit zich als vanouds onder de drinkebroers en als vanouds vermoordt Moenen de een na de ander. Daarmee zijn we beland in de (statische) fase van de CRISIS. Moenen maakt in een monoloog verheugd de balans op: voor hem is het Antwerpse leven een hels succes geworden! Maar dat succes betekent voor Emmeken juist het tegendeel: zij heeft alle hoop opgegeven, zij heeft alle kansen verspeeld…
Na zo’n zeven jaar leven in de misdadige praktijk, vraagt Emmeken aan Moenen of ze haar familie weer eens mag opzoeken. Moenen vertrouwt zijn liefje inmiddels volledig en stemt direct toe. Het stel vertrekt naar Nijmegen. Dan keert Emmeken terug in de stad die Mariken ooit verliet… Daar aangekomen blijkt het de dag van de jaarlijkse processie te zijn. Over het merkwaardige voorstel van Moenen om Tante te bezoeken, waarvan hij vervolgens direct meldt dat zij reeds drie jaar dood is, hebben we het reeds eerder gehad, dus dat schuiven we terzijde. Dan kondigt zich het wagenspel aan… Emmeken weet van Moenen gedaan te krijgen, dat zij (even…) mag luisteren.
.
Om de geschiedenis eer aan te doen, melden we hier dat er in Nijmegen al sinds het jaar 1273 tot 1994 (uitgezonderd 1591 – 1926) jaarlijks een processie plaats vond rond de Stevenskerk: de Maria-omdracht. Tijdens dat evenement komt Emmeken terug in Nijmegen en ziet ze het vertrouwde wagenspel. Het moge duidelijk zijn, dat een wagenspel er op uit is om de toeschouwer een wezenlijke herkenning mee te geven – een anagnorisis, met alle gewenste effecten vandien. Wanneer Emmeken dit wagenspel hoort, begint ze dan ook bedroefd haar zondig leven te overwegen. En van het één komt vanzelf het ander…
EMMEKEN (vers 806…)
God, ik word warm van ontroering bij het horen van dit wagenspel.
Ik hoor zoveel argumenten dat ik volledig berouw krijg.
Tussendoor blijft uit deze formulering ook, dat zo’n wagenspel, of beter gezegd: de tekst daarvan, vooral wordt gehoord. Kortom: raker kan het niet gezegd worden… En Emmeken geeft hier niet alleen een treffende analyse van alles wat haar overkomt, maar tevens van de dramaturgische opbouw van dat spel! (… uiteraard mede dankzij de anonieme auteur van dit spel!)
- Het wagenspel heeft effect op Emmeken: rationeel en emotioneel: zij wordt warm van ontroering.
- Het wagenspel geeft het publiek (en dus ook Emmeken) argumenten, overwegingen. Dat gebeurt voornamelijk via de gesproken teksten.
- In Emmekens hoofd groeit langzaam maar zeker de anagnorisis (letterlijk: herkenning, nieuw inzicht) Voor de goede verstaander is Emmeken overigens wel zo attent om onze aandacht letterlijk te vestigen op die anagnorisis: ‘Deze spelen bevatten soms goede gelijkenissen.’
- De voorstelling die Emmeken te zien krijgt brengt haar tot berouw. De peripetie zal dan ook niet lang meer op zich laten wachten!
- Hier slaat dan (is althans de bedoeling) het Droste-effect toe, wanneer wij als publiek een voorstelling-binnen-de-voorstelling mogen zien: wij kijken naar de voorstelling van Mariken van Nieumeghen, waarin Emmeken kijkt naar een voorstelling van Het spel van Masscheroen. Met voor ons een hopelijk dito effect – waar nodig.
Ondertussen heeft Moenen het beoogde effect van het wagenspel goed in de smiezen: ‘Ik ben bang dat ze berouw krijgt door het geleuter waar ze naar staat te luisteren.’ Wel aardig trouwens, dat het wagenspel hier wordt gekwalificeerd als geleuter om naar te luisteren…! De duivel heeft hier wel een beetje gelijk: dit is meer een verbale discussie dan een gespeelde handeling!
Dankzij het wagenspel mag Emmeken horen hoe Maria een pleidooi houdt voor zelfs de allergrootste zondaar – zoals Emmeken – wanneer die een oprecht beroep doet op de barmhartigheid van God. En daarmee stemt God volledig in! Het wagenspel is afgesloten – en Emmeken is tot het diepst getroffen:
EMMEKEN (vers 858…)
Pas nu beginnen de tranen over mijn wangen te stromen. Oh, wat een wroeging heb ik gekregen door het horen van dit verhaal. Oh Heer der heren, is het mogelijk dat ook ik Uw genade zou ontvangen als ik tot inkeer zou komen?
Wanhopig tot het uiterste, hunkert zij naar de uitweg – die zij echter nog als totaal onmogelijk beschouwt. Zij geeft zich hier volledig over aan de dood, zij ziet een onvermijdelijk eind van haar zondige leven: ‘Ach aarde, opent u en omsluit mij, want ik ben niet waard dat ik u betreed.’ Van belang is hier, dat Emmeken juist niet vraagt om een reddende oplossing, maar dat zij zichzelf veroordeelt en haar lot volledig uit handen geeft – aan God. Moenen ziet hoe het berouw bij Emmeken toeslaat, en doet nog een verwoede poging om haar binnen zijn duivelse bereik te houden. Dat zal niet lukken – ook niet wanneer hij dreigt haar in de helleketel te smijten. En dan, eindelijk, komt bij Emmeken het allerlaatste, hoge woord eruit:
EMMEKEN (vers 886…)
Oh Heer, ontferm U over mij!
PERIPETIE: Emmeken legt haar lot nu volledig in handen van God
Waar Mariken bij het motorisch moment een verbond onder voorwaarden sloot met de Duivel, zien we bij de peripetie het absolute tegendeel: Emmeken geeft zich geheel en al over aan de Heer. Daarmee wordt een nieuw begin gemaakt, in tegenovergestelde richting – zoals al snel zal blijken!
.
Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding
Nu is dan de eindstrijd begonnen, met een eerste inzet van de duivel die zijn positie zeker nog niet afstaat. Hij sleurt Emmeken hoog de lucht in en smijt haar naar beneden. Dat alles overleeft Emmeken dan op wonderlijke wijze! Zo heeft zich het eerste MIRAKEL voltrokken: om haar te redden heeft God zelf ingegrepen. De duivel is hier overtroffen door God, die hij overigens tevoren al herhaaldelijk had aangekaart als onoverwinnelijk, en dat blijkt volledig juist te zijn… Het moge ook duidelijk zijn dat hier de redding te danken is aan een werkelijke deus – en niet aan een machina! Het zal duidelijk zijn: de afwikkeling maakt hier direct een grote sprong in positieve richting.
Hieronder illustraties van de duivelse ingreep en de goddelijke redding. (in de werkelijke voorstelling werd er uiteraard niet zo hoog gevlogen!)
EVEN TERZIJDE…
Vervolgens wil het toeval dat ik twee wonderbaarlijk toepasselijke foto’s vond van – werkelijk waar – uitgerekend de betreffende kerk in Nijmegen, die daar nu nog steeds staat! De eerste foto is hoog uit de lucht genomen, vanuit het vogelperspectief van Emmeken, wanneer de duivel haar meeneemt: ‘hoger dan een huis of kerk mee de lucht in’. En bij de tweede foto, vanaf het marktplein, kijken wij met Oom Gijsbrecht en alle marktbezoekers recht omhoog de lucht in, vanuit kikvorsperspektief.
Mariken kijkt in vogelvlucht!
Oom Gijsbrecht kijkt hemelshoog!
Met ontzetting herkent Oom Gijsbrecht nu zijn verloren nicht, die hij naar eigen zeggen meer dan zeven jaar heeft gezocht. Moenen weet zich direct in zijn macht beperkt door de aanwezigheid van de vrome pastoor die Gijsbrecht is. Weer een stap in positieve richting voor Emmeken. Dat beseft zij zelf overigens al in de eerste seconde na het weder-openen van haar ogen: ‘Oh Heer, sta ik dan toch in Uw gunst, zodat ik genade zou kunnen verwerven? Ja vast, … (etc) ‘ (vers 934). Direct herkent Emmeken haar Oom en in no-time geeft zij een samenvatting van haar negatieve ontwikkeling in de periode met de gemene duivel.
Moenen gooit nog even een verbaal wapen in de strijd door haar het helse vuur toe te wensen, maar dat weet Oom hem eigenhandig uit het hoofd te praten dankzij een bezwerings-formule op papier. Woorden willen wat! Hier geeft de duivel – mede namens de anonieme schrijver – ook rake woorden aan het thema van dit stuk en aan het handelingsverloop:
‘Aan mij is nu te zien dat ons helemaal niets over blijft als onze plannen God niet bevallen. Ik ben bang dat ik van deze ziel afstand moet doen.’
En dat is juist gezegd. Emmeken trotseert nu de allergrootste pijnen en zal alles doen om Gods barmhartigheid te verwerven.
Zo gaan Gijsbrecht en Emmeken naar de bisschop van Keulen, vertelt ons de verhaal-tekst. Moenen volgt hen nog op afstand, smijt hen af en toe een halve eik voor de voeten, maar Onze Lieve Heer gunt hem geen succes. De bisschop ziet geen mogelijkheid iets te doen aan zo’n onmenselijk zware zonde, dus de weg leidt verder naar Rome, waar de Paus persoonlijk op toneel verschijnt in de volgende spelscène.
Bij de Paus klaagt Emmeken zichzelf aan als zondig mens en zij verwoordt hier ook enkele praktijken zo letterlijk als nog niet eerder ergens in het stuk werd gedaan: ‘Ik ben de vriendin van de duivel geweest, meer dan zeven jaar heb ik met hem verkeerd, gereisd en – denk u eens in – als man en vrouw samengeleefd.’
De originele tekst zegt het nog wat duidelijker:
‘Met hem ghedaen so man ende wijf doet.’
Zij bekent dat zij zich daartoe liet verleiden door het lustige leven, het vele geld en het grote bezit. Ze smeekt om boetedoening: ‘Het kan me niet schelen hoe zwaar die is.’ Van zo’n grote zonde had de Paus nog nooit een biecht gehoord…
Ondanks alle ongekende verlegenheid in deze, weet de Paus toch al snel wat te doen, wanneer hij de ondoorgrondelijke God aanroept. ‘Oh, rechtvaardige Rechter, zend mij toch een ingeving vanuit Uw heerlijkheid. Hé, daar schiet me iets te binnen…’ Oom wordt erbij geroepen en dan volgt de uitspraak: drie ijzeren ringen zal Emmeken stevig en strak om hals en armen moeten dragen tot ze versleten zijn of vanzelf afvallen. ‘Dan zullen haar zonden geheel vergeven zijn, pas dan is haar vergiffenis geschonken.’
Oom vreest dat die zware ringen in honderd jaar nauwelijks zullen slijten, maar de Paus geeft wat goede hoop mee: ‘Ga met God dochter, en volhardt in je boetedoening, want in de hemel wordt standvastige boetedoening op hoge prijs gesteld: meer dan iets anders kan boetedoening smart genezen.’
En aldus geschiedde. In de voorstelling doet zich nu echter het onoplosbare probleem voor, dat de 25-jarige geschiedenis van Emmeken, in het klooster te Maastricht, onmogelijk op toneel kan worden vertoond! Dat zou iets te lang duren. Binnen de beperkte tijd van de voorstelling zijn er dan mogelijke ‘oplossingen’ voor deze gigantische tijdsduur, bijvoorbeeld via een symbolische uitbeelding of, zoals hier het geval is: via enkele seconden tekst, waarin ons snel verteld wordt dat Emmeken met Oom van Rome naar Maastricht reisde, alwaar zij mocht intreden in het klooster voor bekeerde zondaressen en waar Oom haar nog 23 jaar kon bezoeken, voor hij stierf… Vervolgens wordt in enkele snelle woorden verteld hoe de barmhartige Christus al haar zonden vergaf en een engel stuurde, die de slapende Emmeken bevrijdde uit de ringen. Compacter kan het ons niet in de oren komen. Het is overigens maar de vraag hoe deze fase van de story destijds op toneel werd uitgebeeld, want daarop geeft de tekstuitgave geen antwoord. En de laatste woorden van Emmeken worden niet door haarzelf uitgesproken, maar door één van de spelers, die haar uitgebreid citeert en vervolgens met zijn eigen woorden de voorstelling afsluit. Een epische aanpak op toneel, zoals Brecht die later dankbaar overneemt. Maar dat tussen haakjes.
In de (geciteerde) tekst van Emmeken mogen we tenslotte het bevrijdende moment ontdekken, waar we als publiek al enige tijd (maar gelukkig geen 25 jaar…) op zaten te wachten. Emmeken vertelt van haar droom: witte duiven sloegen met hun vleugels haar ringen af. En dan mag zij – wakker in de werkelijkheid – het tweede mirakel ontdekken.
(De speler citeert…) EMMEKEN: (vers 1115…)
Wacht eens, wat zie ik?
Oh, zegenrijke God, heb ik Uw genade verkregen?
Oh, ja beslist, mijn ringen zijn af!
Kijk maar, ze liggen hier naast me!
SLOT : Mariken is volledig in ere hersteld!
Nauwelijks is dankzij dit tweede mirakel (!) het handelingsverloop volledig afgesloten, of er worden direct stevige conclusies uit het voltooide verhaal verwoord. De optelsom ligt nu voor het oprapen.
.
Stemmingsuitleiding
(De speler citeert…) EMMEKEN (vers 1117…)
Oh God, Gij behoedt de mensen voor hun ondergang. Daarvoor kan men U onmogelijk voldoende dank bewijzen. Oh mensen, vol gebreken en zonden, trek hier lering uit. En looft, naar uw gering en beperkt vermogen, de almachtige God ter ere van deze onuitputtelijke genade. In Gods huis hoort het goede thuis.
De speler vervolgt in eigen woorden:
Op deze manier is het werkelijk gebeurd, beminden van God,
ook al zal menigeen het ongeloofwaardig vinden.
Nadat de speler heeft verwezen naar alle bewijzen van deze historie, rond het graf van Mariken in Maastricht, meldt hij dat Emmeken hierna nog twee jaar leefde. Daarmee is de story volledig afgerond. Tenslotte dan het afscheid van het publiek…
Aanvaard dit eenvoudige en leerzame spel. Het kwam door liefde tot stand, opdat wij de hemelse heerlijkheid mogen ontvangen.
Amen.
Expositie. Mariken krijgt in Nijmegen geen onderdak van Tante en is dan overgeleverd aan de nacht. Moenen, de duivel in persoon, biedt alle hulp aan, inclusief kennis en rijkdom, op voorwaarde dat Mariken afstand doet van haar naam. Dat wil Mariken niet zomaar doen. Er wordt een tussenweg gevonden:
Motorisch moment. Mariken sluit een verbond met de duivel – ze zal vanaf nu Emmeken heten.
Negatieve ontwikkeling. In Antwerpen leeft Emmeken samen met Moenen en is zij medeplichtig aan alle dood en verderf die hij daar zaait. Zeven jaar lang zakt Emmeken steeds dieper in het schandalige leven, tot haar grote verdriet.
Dieptepunt. Emmeken beseft hoe ver ze is gegaan: zij ziet geen weg meer terug…
Negatieve crisis. Emmeken heeft geen enkele hoop meer, Moenen heeft alle succes…
Het duivelse duo gaat richting Nijmegen.
Anagnorisis en peripetie. In het wagenspel herkent Emmeken zichzelf en zij krijgt berouw. Ze ziet dat er altijd nog hoop is op de barmhartigheid van God. Dan legt zij haar lot volledig in handen van God.
Positieve afwikkeling. Moenen probeert nog eens om Emmeken in zijn macht te houden en gooit haar hemelshoog in de lucht naar beneden. Emmeken overleeft deze aanslag dankzij een (eerste) mirakel. Om Gods barmhartigheid te verwerven door boetedoening, gaat Emmeken met Oom Gijsbrecht naar de Paus. Deze geeft haar drie ijzeren ringen om te dragen tot ze versleten zijn of afvallen – dan zal haar vergiffenis zijn geschonken. Emmeken doet intrede in het klooster en leeft daar tientallen jaren als voorbeeldig gelovige.
Slot. Na zo’n 25 jaar vergeeft Christus haar alle zonden en een engel bevrijdt Emmeken uit de ijzeren ringen – een tweede mirakel! Mariken is nu in alle eer hersteld…!
Stemmingsuitleiding.
De moraal van het verhaal: God is altijd barmhartig!
P.S.
Die goddelijke barmhartigheid blijkt vele eeuwen na de mirakels van Mariken nog bijzonder actueel! Uitgerekend op deze laatste dag dat ik aan dit hoofdstuk over het handelingsverloop van Mariken van Nieumeghen werk, tref ik – en dat is absoluut geen toeval, toch? – onderstaand artikel aan in de krant van vandaag: Paus Franciscus publiceert een boek over de barmhartigheid Gods. Op de foto blijkt dat het (on)geluk in een klein hoekje zit…
zie verder > Mariken, reacties