1. Stijlkenmerken van Mariken

Zoals eerder beloofd doen we hier een ultieme poging om het kort te houden. We houden het daarom consequent incompleet en beperken ons tot de hoogstnoodzakelijke c.q. de meest curieuze zaken. Laat je niet afschrikken door onderstaande waslijst met onderwerpen.

Personages
Van Mariken naar Emmeken… maar dan? 
De letter M

Tijd en ruimte: veelheid
Schema van tijd en ruimte

Ruimte: de Gulden Boom  
Tijd: plot en story 

Tijd: zes jaar, zeven jaar of nog iets meer?
Tijd: de dood van Tante

 Structurele indeling: scène-overzicht
  .

 Personages

In totaal verschijnen er 12 personages op toneel: 3 vrouwen en 9 mannen.

  • Personages in de hoofdhandeling:
    Mariken
    Ghijsbrecht, haar oom
    De Moeye (tante) van Mariken
    Moenen, een duivel
    Een herbergbediende
    Een herbergbezoeker
    Een tweede herbergbezoeker
    Een burger van Nijmegen
    De Paus
  • Personages in het wagenspel
    Masscheroen, advocaat van Lucifer
    God
    Onze Lieve Vrouwe

Er verschijnen in deze voorstelling personages van de meest uiteenlopende ‘soorten’, die samen echter moeiteloos een geheel vormen. De meeste personages hebben een bescheiden en eenvoudige plaats in de getoonde werkelijkheid. Burgers, bedienden en bezoekers. Zij weerspiegelen ongetwijfeld het publiek dat destijds de voorstelling van deze historie kwam bekijken – een herkenning van het alledaagse leven. De Paus bekleedt de hoogst mogelijke functie in deze wereld, maar dat is dan aan de andere kant van de wereld, ver weg van Nieumeghen, waar hij wel degelijk bestaat als mens, in levende lijve, in Rome.

Boven het alledaagse niveau staat de figuur van Moenen – niemand minder dan de duivel zelf, maar wel degelijk een zeer levendige figuur. Hij is het vleesgeworden Kwaad zelf, een allegorische figuur die echter onherkenbaar is geïnfiltreerd binnen de alledaagse werkelijkheid rondom Mariken.

‘Ik heb mezelf, volledig met Gods instemming, het uiterlijk van een mens gegeven. Het klopt allemaal, behalve mijn ene oog, dat lijkt of het is uitgezworen. Wij, geesten, hebben niet meer het vermogen ons in volmaakte mensen te veranderen. Altijd ontbreekt er iets aan ons, aan het hoofd, aan de handen of aan de voeten.’ (scène III, vers 158 – 165)

Met die woorden geeft Moenen, dankzij de anonieme auteur, een korte maar heldere dramaturgische toelichting op zijn verschijning als personage. Het is een mooie figuur – naar mijn bescheiden mening. – juist ook om te spelen. Al staat hij dan voor de Totale Slechtheid Zelve, hij vertoont zich op menselijke, herkenbare wijze. Een sluw en driftig door-dauwertje, een zichzelf prijzende carrière-maker, een gedreven mannetje en een genotvol manipulator met hier en daar een miskleun of een tegenvaller, maar vol enthousiasme. Hij maakt werk van zijn hobby. Dat levert het nodige spelplezier aan deze rol, die niet blijft steken in een plat plaatje van de slechterik. Bij tijd en wijle komt hij – voor mij althans – bijna komisch over het voetlicht, als hij zich voor 110 procent inzet, maar met haperend resultaat. En als er echt wat valt te knokken, dan valt er wat te spelen.

Verder zien we ook nog drie andere ‘boven-wereldlijke figuren’ – niet als personen binnen de realiteit van Mariken, maar als gespeelde figuren, rollen van de toneelspelers in het wagenspel op de Nijmeegse markt. Daar zien we de rollen van Onze Lieve Vrouwe en God zelve gespeeld worden, en ook – daar recht tegenover – Masscheroen, advocaat van Lucifer. Deze drie figuren, poppetjes in het wagenspel, verschijnen als allegorische verwijzingen naar het Goede, het Kwade en de Hoogste Macht. Het zijn schaakstukken in het spel.
.

Van Mariken naar Emmeken… maar dan?

Het meisje dat de hoofdpersoon zal zijn, komt het toneel op met de naam Mariken, een naam die rechtstreeks ontleend wordt aan Onze Lieve Vrouw Maria, die zij dan ook alle eer aandoet. Bij de omschrijving van Mariken bij het handelingsverloop gaan we daar nog verder op in. Hier is het voldoende om vast te stellen, dat de naam Maria c.q. Mariken zo’n beetje de mooiste en beste naam is die een meisje uit die tijd maar kon krijgen, en dat Mariken alle hoge verwachtingen meer dan waar maakt. In den beginne althans.

Want in de nacht der tegenslagen vraagt Moenen – allergisch voor  de naam van Maria – haar om afstand te doen van die voor hem zo pijnlijk klinkende naam. Merkwaardig is het dan wel – maar dat terzijde – dat Moenen die gevreesde naam geheel op eigen initiatief over zijn lippen krijgt: ‘Mariken is voor mij een vervelend woord. Een zekere Maria heeft mij en de mijnen zover gebracht dat wij voor altijd een hekel aan die naam hebben’. Aanvankelijk weigert Mariken haar naam prijs te geven, maar al snel wordt een compromis gevonden: Mariken zal in het vervolg genoegen nemen met de afkorting van haar naam middels de eerste letter: M. Daarmee gaat Moenen dan akkoord.

Hier moet opgemerkt worden, dat deze ‘oplossing voor de naamgeving’ in feite direct al tekort schiet, al schieten beide personages daar voorlopig nog aan voorbij. Enerzijds heeft Mariken haar naam niet volledig opgegeven: de eerste letter blijft nadrukkelijk bestaan – en zo de verwijzing naar Maria. Terwijl Emmeken zich nu duivels en rondborstig in het zondige leven stort, blijft zij toch met een dun snaartje verbonden aan Maria en sijpelt er af en toe wat twijfel in haar geweten. Wanneer zij dan terug komt in Nijmegen stuit zij – o toeval – direct op de passerende Maria-processie! Helemaal weer thuis. Enzovoort… En Moenen nam dan wel genoegen met de afkorting M, maar zelfs via die ene letter zit er toch nog een addertje onder het gras. Hij heeft dan wel enorme macht over Mariken, maar nooit volledig. Ook de nimmer aflatende gebeden van Oom Gijsbrecht ontnemen Moenen overigens de nodige krachten. Kortom: in de onderlinge overeenkomst van de ‘beperkte naamsverandering’ schuilt nog steeds voor de één een kans, voor de ander een risico.

Vanaf het moment dat de verandering van naam een feit is, zien we dat consequent terug in de tekst op papier. De regie-aanwijzing vooraf aan scène IV begint dan ook met: ‘Na deze woorden zijn Emmeken en Moenen naar ’s Hertogenbosch gereisd…‘ Even later staat er dan toch nog geschreven: ‘Toen Mariken, die nu Emmeken heet, enkele dagen weg was…‘. Beetje overbodig, maar vooruit… In zijn woorden tot de Tante heeft Oom Gijsbrecht het uiteraard als vanouds over Mariken – hij weet niet beter en zou ook niet beter willen weten. Ook in de regie-aanwijzingen rondom Tante en Oom heet het nichtje nog gewoon Mariken. Maar vanaf scène VII hebben we consequent Emmeken in beeld: zo wordt zij nu door de duivel en iedereen aangesproken, zo staat zij vanaf hier in de regie-aanwijzingen vermeldt en zo luidt nu ook haar rolnaam in de kantlijn, geplaatst vóór haar clausen.

‘Mariken’ is getransformeerd naar ‘Emmeken’ – en die verandering van naam weerspiegelt het handelingsverloop. Onder haar nieuwe naam betreedt zij de nieuwe, grote wereld: Antwerpen, de bruisende handelsstad, met alle wervelende welvaart en misdadige decadentie vandien. In gezelschap van Moenen leeft zij daar een bedenkelijk leventje, waarvan de duistere details ons bespaard blijven…

Tot zover is de naamswijziging van deze hoofdpersoon simpel te volgen in het lijntje ‘van-goed-naar-kwaad’. Daar zal niemand zich over verbazen. Waar ondergetekende zich vervolgens echter wel over verbaast, is dat de daarop volgende miraculeuze ommekeer in dat lijntje – ‘van-kwaad-naar-goed’ – géén letterlijk herstel van de goede naam oplevert. Emmeken blijft Emmeken. Onze berouwvolle, boetende en uiteindelijk volledig gereinigde protagonist heet dan nog steeds Emmeken en blijft overal en altijd Emmeken heten… tot haar laatste adem aan toe en daarna nog. Letterlijk. In alle regie-aanwijzingen en tot in de allerlaatste gesproken tekst, van de epiloog-speler tot het publiek:

‘Als u naar het klooster van de bekeerde zondaressen in Maastricht zou gaan,
dan zou u Emmekens graf zien…’ 

Juist omdat de naam van Mariken ooit van de wereld werd geblazen door de duivel zelf, is het wel opmerkelijk dat haar naam tenslotte niet in ere wordt hersteld – zoals we hadden gehoopt! Want laten we eerlijk zijn: onze Mariken heeft na tientallen jaren van boetedoening haar goede naam in ere hersteld en zou dan toch letterlijk tot Maria kunnen wederkeren? Daar lijkt geen mirakel voor nodig… maar helaas. ‘Emmeken’ transformeert niet meer terug naar ‘Mariken’…

Na lang zoeken in vele bronnen, originelen, varianten en samenvattingen naar de verloren naam, kwam ik in de Volksverhalen Almanak één verwoording tegen van de legende van Mariken,  waarin de hoofdpersoon tenslotte dan toch haar eerste naam terug krijgt…

‘Nu reisden zij terug naar Maastricht. Emmeken heette nu weer Mariken
en zij trad in het klooster der Witte Vrouwen.’ 

Dit was ook de tekst zoals die werd voorgedragen in de uitzending van Omroep Gelderland van 3 oktober 2014, in de tv-serie Een wagen vol verhalen. Die voordracht is via voorgaande link te lezen, te bekijken en te beluisteren in precies 3 minuten en 2 seconden. Kortom: kort.
.

De letter M

Opvallend is dat de namen van nogal wat personages beginnen met de letter M = Emmeken = Emmetje. Dat betreft niet alleen onze hoofdpersoon Mariken, maar tevens haar Tante Moeye, vervolgens de duivel Moenen met zijn collega Masscheroen en tenslotte Onze Lieve Vrouwe, oftewel… Maria zelf, naar wie Mariken is genoemd. En tweemaal roept Moenen woest en woedend een duivel aan:

  • vers 870: Verdraaid, Modicack, de vonken schieten uit mijn ogen!
  • vers 998 : ‘Bij Modicack, wat zal ik afgeranseld worden met gloeiende gesels als ik haar kwijtraak.’

Wat is er toch zo vaak met de letter M? Toeval of niet? Wie het weet mag het zeggen, en ondertussen emmeren wij rustig verder met die namen…
.

TIJD en RUIMTE: veelheid

Veelheid van tijd

De reeks van gespeelde scènes beslaat een periode van ruim 35 jaar, waarin uiteraard grote sprongen in de tijd worden gemaakt. Via de verwijzing in het stuk naar gevangenschap (1465) en vrijlating (1471) van de historische figuur Hertog Arend van Gelre kunnen we de plot plaatsen vanaf + 1471 tot 1506 (of nog wat langer). Daarover later meer.
.

Veelheid van ruimte

Er wordt in de spel-scènes gewisseld tussen zes verschillende locaties:

1. Huis van oom Gijsbrecht
2. Nijmegen, huis van Tante
3. Nijmegen, buiten, in het landschap
4. Antwerpen, herberg Den Boom
5. Nijmegen, op de markt
6. Rome, bij de Paus

In de scènes XII en XIV wordt wel verteld over de gebeurtenissen in Keulen resp. Maastricht, maar dit zijn geen spel-scènes. Wat daar verteld wordt behoort dus wel tot de story, maar niet tot de plot.

Simpel gezegd: veel sprongen in tijd en ruimte.
En het publiek springt daar moeiteloos in mee.

Het is dus overduidelijk: een VEELHEID van PLAATS en TIJD! En nu maar hopen dat deze feiten een bijdrage mogen leveren aan wegwerken van de onuitroeibare misverstanden, die tijdens de Renaisssance zijn ontstaan – over die zogenaamde eis van ‘eenheid van plaats en tijd’.  Van zo’n ‘eenheid’  is hier – en ook in andere werken uit de Middeleeuwen –  absoluut geen sprake! Ook bij de Grieken was zo’n ‘eenheid’ nooit verplicht en zeker niet altijd het geval. Vervolgens gebruikte ook Shakespeare – niet als eerste, en zeker niet als ‘uitvinder’ – altijd een veelheid van plaats en tijd! Vanuit de aanvankelijk zeer beperkte kennis van het antieke theater was het uitgerekend in de Renaissance dat men deze eis (ten onrechte dus) veronderstelde en vervolgens (jammer, maar helaas…!) eigenzinnig invoerde voor zichzelf. Een historisch foutje dus… Zegt het voort, a.u.b…. !

Na onderstaand schema worden enkele aspecten van tijd en ruimte nog verder uitgewerkt.

Schema tijd en ruimte

 scene  vers  RUIMTE  TIJD
I 1 huis van oom Gijsbrecht  !  1471
II 45 Nijmegen, bij Tante thuis zelfde avond
III 137 buiten Nijmegen, met de duivel zelfde avond
IV 329 huis van oom Gijsbrecht ‘acht of tien dagen’ later
V 348 Nijmegen, bij Tante thuis zelfde dag
VI 403 Nijmegen,  Tante’s zelfmoord enige tijd later                 ! 1471
VII 441 Antwerpen na enkele dagen in ’s Hertogenbosch
VIII 590 Antwerpen jaren later….
IX 648 Antwerpen na 6 a 7 jaar in Antwerpen
X 685 Nijmegen, op de markt, wagenspel na de reistijd                      ? 1478
XI 892 Nijmegen, op de markt, vervolg … doorlopend vervolg
XII x x Keulen                     vertel-tekst, geen spel lange tijd later                  ? 1479
XIII 1021 Rome, bij de Paus weer lange tijd later          ? 1480
XIV 1103 klooster Maastricht  vertel-tekst, geen spel ruim 23 jaar later             ? 1503
XV 1121- 1144 epiloog                vertel-tekst + episch spel M leeft nog 2 jaar             ? 1505

Ruimte: de Gulden Boom

 

De Gulden Boom, Antwerpen

Zeven jaar lang is de herberg in Antwerpen het criminele centrum van de handeling. De vraag rijst nu uiteraard even of die herberg eeuwen later nog wel bestaat. Maar nadat we vaststellen dat het antwoord op die vraag ontbreekt, stellen we direct een andere vraag: hoe heette die herberg dan eigenlijk? In de tekst van het stuk is daarover (zoals over wel meer zaken) enige verwarring. lijkt het wel. De naam van deze horeca-gelegenheid wordt precies vijf maal genoemd in het stuk, dat wil zeggen: driemaal wordt de herberg genoemd als De Boom en tweemaal als De Gulden Boom. Waarom dat verschil? Geen idee.

Er zit wel een aanwijsbaar patroontje achter, maar dat levert (mij) nog geen verklaring. Dat ‘patroontje’ is:
* in de regie-aanwijzingen heet het pand De Gulden Boom
*
in de dialoog houden Mariken en Moenen het bij Den Boom.

In de regie-aanwijzingen klinkt het dan aldus:

  • blz. 31, scène VII, regie-aanwijzing:
    Zo woonden Emmeken en Moenen in de Gulden Boom aan de Markt in Antwerpen.
  • blz. 35, scène IX, regie-aanwijzing:
    Nadat Emmeken en Moenen ongeveer zes jaar in Antwerpen, in de Gulden Boom hadden gewoond…

In de dialoogtekst wordt de herberg steeds (nou ja, dat is slechts drie keer…) aangeduid als Den Boom. Maar de eerste keer dat De Boom wordt genoemd, komt daar nog een extra vraagje bij – een leuk vraagje. Want: de eerste keer dat Den Boom ter sprake komt, is wanneer Moenen voorstelt daar wat te gaan drinken… Maar Marike heeft nog nooit van de herberg met die naam gehoord, en zij kan uiteraard ook niet de hoofdletters horen, die wij wel kunnen lezen in de tekst op papier. Kortom: Mariken hoort zich hier dan uitgenodigd om in de boom wat te gaan drinken… i.p.v. in Den Boom! Dan is er voor de goede verstaander een kleine komische spraakverwarring te horen tussen de drankzuchtige duivel en het (nog) onwetende dorpsmeisje:

  • blz. 25, scène VII, vers 444:
    Moenen: Kom, we gaan in Den Boom een kruik wijn drinken.
    Emmeken: In den boom, zegt u?

Let dus op het verschil in de ‘gesproken spelling’. Daarna is dat misverstand voorgoed uit de lucht, wanneer Emmeken en de duivel daar jarenlang een losbandig leven leiden. Bij hun vertrek uit Antwerpen wordt de plek des onheils nog een keer genoemd.

  • blz. 37, scène IX, vers 669:
    Moenen: Dus ga afrekenen met de herbergier van Den Boom, waar we gelogeerd hebben.

 Tot slot, geheel en al vrijblijvend, nog twee vraagjes over de boom…

  • De Boom – verwijzing naar de Boom in het Paradijs, waar Adam en Eva vredig leefden, totdat…?
  • De Boom – een fallussymbool wellicht, uit de overdadige Middeleeuwse symboliek?

.Mariken Antwerpen De Gulden Boom 3

Tijd: plot en story

In dit drama vallen plot en story samen. Er is geen sprake van voorgeschiedenis. Na aanvang worden er vele sprongen in de tijd gemaakt, met jaren tegelijk. Kortom: een synthetische plot-story-verhouding.

De reeks gebeurtenissen start in 1471 of iets later. De story die het publiek krijgt voorgeschoteld duurt minstens 34 jaar, volgens onze berekeningen. Het slot van de story ligt dus in 1505 – of iets later. Vrijwel direct daarna wordt Mariken geschreven en gespeeld. Het publiek ziet dus een geschiedenis die tot in de actualiteit reikt.

Binnen het stuk vinden we verwijzingen naar historische gebeurtenissen. Zo werd hertog Arend van Gelre in 1465 door zijn zoon Adolf gevangen gezet. Uit de Proloog blijkt dat dat inmiddels is gebeurd. Zes jaar later komt de Hertog weer vrij: we schrijven dan 1471. In scène VI zien we dan hoe de Tante Van Mariken zichzelf keelt wanneer ze dit nieuws verneemt. Vervolgens verblijven Emmeken en Moenen 6 a 7 jaar in Antwerpen en keren dan terug naar Nijmegen: het zou dan inmiddels 1478 moeten zijn. Dan volgt een lange reis, via Keulen naar Rome en dan weer naar Maastricht. We nemen aan dat daar één tot twee jaar mee gemoeid was. Daarna leefde Oom nog 23 jaar en daarna – tijdsduur wordt niet genoemd – wordt Emmeken door de engel bevrijd. Tenslotte wordt vermeld dat zij toen nog twee jaar leefde. Al met al moet het inmiddels dan 1505 zijn geworden. Einde plot en story. In het bovenstaande schema van ruimte en tijd is een poging gedaan die geschiedenis kort op een rijtje te zetten.

Naast de gebeurtenissen die goed in het tijdsverloop  zijn te plaatsen, komen we in de reconstructie van de story echter ook wat onoplosbare raadsels tegen. Daarom puzzelen we vervolgens nog wat verder over de tijdsduur van het verblijf in Antwerpen c.q. over het jaartal van het overlijden van Tante.
. 

Tijd: zes jaar, zeven jaar of nog iets meer…?

Hoe lang verblijven Emmeken en de duivel nu eigenlijk in Antwerpen? Dat blijft de vraag. Opvallend is namelijk, dat de meldingen daarover binnen het stuk nogal uiteen lopen – en vooral ook dat het steeds globale inschattingen zijn. En naarmate de voorstelling vordert, wordt de tijd in Antwerpen steeds wat langer ingeschat…

  • scène IX, blz. 35, na vers 646, regie-aanwijzing:
    Nadat Emmeken en Moenen ongeveer zes jaar in Antwerpen in de Gulden Boom hadden gewoond
  • (idem, even later)
    Emmeken: Mijn tante in Nijmegen en mijn oom in Venlo heb ik in zes of zeven jaar niet gezien.
    .
  • scène XI, blz. 51, vers 652
    Emmeken: Ik heb me eenmaal volledig aan de duivel overgeleverd en van toen
    af aan heb ik ongeveer zeven jaar met hem geleefd. Ik kan nu niet precies vertellen
    hoe ik in de zeven jaar leefde en wat we deden.
    .
  • (even later)
    Emmeken: Ja, oom, ik heb ongeveer zeven jaar hem gehoorzaamd en bij hem gewoond.
    .
  • scène XIII, blz. 55, vers 1024
    Emmeken: Ik ben de vriendin van de duivel geweest, meer dan zeven jaar heb ik met hem verkeerd, gereisd en – denk u eens in – als man en vrouw samengeleefd.

Er is duidelijk sprake van een oplopende inschatting van de verblijfstijd in Antwerpen. Van ongeveer zes jaar belanden we uiteindelijk bij meer dan zeven jaar, zoals Emmeken in het laatste citaat bekent. En dat brengt ons terug naar de informatieve titel van dit spel over Mariken van Nieumeghen, ‘ (…) die meer dan zeven jaar met de duivel samenleefde.’ 

Is hier sprake van wat slordigheid met de getallen in de tekst? Dat is niet zo waarschijnlijk, aangezien het niet om één afwijkende melding gaat, maar om steeds weer een andere melding, bovendien in consequent oplopende reeks. Dat lijkt toch wat al te vaak om dom toeval te zijn. Dus onvermijdelijk vragen wij ons af – terecht of niet – of hier een ‘numerieke opzet’ in het spel is, die ons dan helaas ontgaat. Want waarom is het niet gewoon steeds: Mariken die zeven jaar…. etc.? Wel zo begrijpelijk en gemakkelijk. Misschien een uitleg zoeken rondom het getal zeven, dat immers een bijzonder getal is? Een geluksgetal bijvoorbeeld. Of in de Middeleeuwen… ? Mag dat getal hier niet zomaar aanwezig zijn? Moet het hier worden verpakt in ‘ongeveer zoiets als zeven’ ?

Waarom loopt het genoemde aantal jaren steeds op?
Geen idee. Wie het weet mag het zeggen. Graag zelfs!

Mariken Antwerpen

Tijd: de dood van Tante

Een ander merkwaardig rekensommetje strooit wat verwarring over het overlijden van Tante: wanneer was dat? Overbodig om hier te zeggen dat zo’n gebeurtenis eenmalig is, maar toch… via het cijferen binnen de story vinden we twee opties voor haar sterfjaar.

In scène VI zien we hoe Tante alle hoop opgeeft, nadat hertog Arend uit de gevangenis is vrij gelaten. Moenen profiteert van die wanhoop bij haar, gaat naar haar toe en praat haar letterlijk de dood in. Daarna meldt de regie-aanwijzing dat Emmeken en Moenen naar Antwerpen reisden en direct daarna wordt scène VII gespeeld: Emmeken en Moenen zijn net in Antwerpen aangekomen! Het verloop van het spel plaatst de dood van Tante dus kort vooraf aan zeven jaar Antwerpen, dus in 1471, zoals verondersteld. Een eenduidige volgorde!

Maar toch… In scène X zien we hoe het duivelse duo na zeven jaar Antwerpen weer terug is in Nijmegen. Daar vraagt Moenen aan Emmeken of zij Tante wil gaan opzoeken… maar dat voorstel slaat zij graag af. Vervolgens wordt het nu tweemaal wat merkwaardig. Ten eerste omdat Moenen, na dit visite-voorstel, direct meldt dat Tante al overleden is… Dat maakt een visite toch bij voorbaat onmogelijk…? Een satanisch grapje tot zelfgenoegen? Niets wat daar verder op wijst. Dus waarom eerst een voorstel tot bezoek? Vervolgens meldt hij dan direct dat Tante inmiddels al drie jaar dood is (vs 700, blz 39). Dat zou dan betekenen – even terugrekenen – dat Tante pas stierf in 1475, toen Mariken en Moenen al vier jaar lang in Antwerpen verbleven. Dat is echter absoluut onmogelijk, gezien de vertoonde volgorde van gebeurtenissen in de plot: éérst zien we het sterven van Tante, daarna zien we de aankomst in Antwerpen… Dus: Tante was in ieder geval al overleden vóórdat Mariken en Moenen in Antwerpen kwamen…

Kortom: zowel Moenens voorstel om (overleden) Tante eens te bezoeken als zijn datering van haar overlijden, lijken niet te kloppen. Opzet? Foutje? Daar laten we hier dan bij. Wie het weet, mag het zeggen.
.

Structurele indeling: scène-overzicht

In de hier gebruikte vertaling van H. Adema zijn de originele en de vertaalde (vers)regels van de tekst genummerd. De oorspronkelijke tekst c.q kent echter geen nummering van de opeenvolgende scènes. Wel worden er overduidelijk een aantal ‘soorten teksten’ met elkaar afgewisseld:

  • de titels van de opeenvolgende delen (gecentreerd, bij Adema vet gedrukt)
  • de epische teksten (in proza, bij Adema in cursief)
  • de dialoogteksten (clausen)

Op de eerste bladzijde zien we in enkele regels de afwisseling van deze drie componenten:

Hoe Gijsbrecht zijn nicht Mariken naar Nijmegen stuurde.
Op een dag wilde Gijsbrecht zijn nicht Mariken naar Nijmegen sturen om daar te kopen wat ze nodig hadden. Hij zei:
                 Mariken!
Mariken:   Wat is er van uw dienst, oom?

Wat echter in deze reeks van afwisselende teksten ontbreekt, is een formele indeling.

  • De oranje gekleurde scènes worden in het geheel door de spelers op het toneel gespeeld.
  • De blauw gekleurde scènes zijn in feite geen spel-scènes: het zijn vertel-teksten die het vervolg van het verhaal (de story) verwoorden – aanvullingen voor de lezer van de schriftelijke uitgaven of letterlijk uitgesproken vertel-teksten tijdens de voorstelling? Hierover worden al eeuwenlang onderzoeken gedaan en discussies gevoerd, maar wij zullen dit item hier verder niet aansnijden.
  • Alle cursieve teksten in deze lijst, zonder kleur, zijn toevoegingen door ondergetekende.

DE PROLOOG (Vertel-tekst, geen spel-scène; korte intro van tijd, plaats en personages)
SCÈNE I      Hoe Gijsbrecht zijn nicht Mariken naar Nijmegen stuurde.
SCÈNE II     Hoe Mariken op een schandalige wijze door haar tante werd toegesproken.
SCÈNE III    Hoe Mariken bij haar tante wegging en uit Nijmegen vertrok (ontmoeting met de duivel).
SCÈNE IV    Zonder titel. (Oom Gijsbrecht besluit om Mariken te gaan zoeken).
SCÈNE V     Zonder titel. (Oom Gijsbrecht komt bij zijn zuster, de tante).
SCÈNE VI    Hoe Marikens tante zichzelf keelde.
SCÈNE VII  Hoe Emmeken en Moenen naar Antwerpen reisden, waar ze veel misdadigheid teweegbrachten.
SCÈNE VIII   Hoe Emmeken enige spijt heeft van haar zondig leven.
SCÈNE IX    Zonder titel. (Na ongeveer zes jaar in Antwerpen vraagt Emmeken aan Moenen om haar oom en vrienden in Gelre te bezoeken).
SCÈNE X     Hoe Emmeken en Moenen naar Nijmegen reisden   (op de markt: spel-in-spel)
SCÈNE XI   Hoe Moenen Emmeken naar beneden wierp en hoe zij haar oom herkende (direct vervolg van vorige scène – deze scène start vanuit het perspectief van oom Gijsbrecht).
SCÈNE XII   Hoe Gijsbrecht met zijn nicht naar Keulen ging.  (Vertel-tekst, geen spel-scène)
SCÈNE XIII   Hoe Emmeken en haar oom naar Rome reisden en hoe Emmeken bij de paus biechtte.
SCÈNE XIV   Hoe Emmeken uit Rome vertrok en hoe zij non werd in het klooster voor bekeerde zondaressen te Maastricht.  (Vertel-tekst, geen spel-scène) 
SCÈNE XV    Hoe de engel Gods Emmekens ringen van haar hals en handen afnam. (episch spel door toneelspeler, een letterlijk ‘citaat’ van Emmeken)
SCÈNE XVI   (= niet als zodanig benoemd, maar in feite de EPILOOG.  De laatste speler spreekt rechtstreeks tot het publiek: afsluiting van het levensverhaal van Mariken en oproep om dit leerzame spel te aanvaarden)

zie verder > Mariken, handelingsverloop