1. De drie startvragen van Macbeth

Om te beginnen hebben we uiteraard te maken met de onvermijdelijke drie startvragen, in welke volgorde dan ook te behandelen. Pas vanuit die samenhang hebben we vervolgens een leidraad voor het zoeken naar het volledige handelingsverloop. En ook: we mogen er nooit bij voorbaat vanuit gaan dat het te analyseren handelings­verloop aristotelisch zou zijn – dat moet eerst maar blijken. Vandaar de bekende vragen vooraf, zoals gezegd in willekeurige volgorde:

1. Gaat het hier om een aristotelisch drama? (Of juist niet?)
2. Waaruit bestaat de katharsis? (Of hoe zit het anders….?)
3. Wie is de protagonist en wat is diens lijden?

Protagonist

In dit geval is het wel zo eenvoudig om eerst de protagonist aan te wijzen: Macbeth. In de afgelopen 33 jaar heb ik hier nog nooit een ander voorstel gehoord – zo overduidelijk is het kennelijk al bij voorbaat, dat Macbeth hier centraal staat. Vanzelfsprekend is niets en het werkelijke bewijs wordt uiteraard pas geleverd wanneer blijkt dat vanuit die veronderstelling ook het lijden en het handelings­verloop volledig getraceerd kunnen worden en dat daarmee het gehele drama wordt onderbouwd. In dit geval wachten we dan maar vol vertrouwen op het bewijs achteraf, zodat we hier direct verder kunnen met de volgende vraag, die nogal eens wat verwarring schept.

Positieve of negatieve protagonist

De vraag of Macbeth betiteld zal worden als een positieve of negatieve protagonist zorgt in de gebruikelijke discussie rond de startvragen nogal eens voor de nodige verwarring. Steevast verkeert een gedeelte van de gespreksgenoten in enige verwarring: een lastige vraag, maar…. toch de neiging om Macbeth als positief te bestempelen. Dat idee berust zonder twijfel op de beginfase van het stuk: Macbeth staat dan landelijk bekend als een betrouwbare ridder, dienstbaar aan koning en koninkrijk – en voor zijn heldendaden wordt hij dan ook terecht beloond, als voorbeeld voor anderen. En in die tijd staat hij ook echt niet te trappelen om het verkeerde pad te kiezen.

macbeth orson welles 2
Orson Welles als Macbeth
regie Orson Welles, 1948

Maar deze smetteloze fase beslaat slechts korte tijd: al halverwege het eerste bedrijf trilt dat op zijn grondvesten. En bij de vraag naar positief of negatief gaat het uiteindelijk niet om de eerste indruk, maar om het totaalplaatje dat de protagonist achterlaat in het handelings­verloop als geheel. En dan kunnen we zonder meer vaststellen, dat Shakespeare hier een absoluut negatieve prota­gonist ten tonele voert. De slotsom is immers, dat hij tientallen, zelfs honderden moorden laat uitvoeren, zelfs op kinderen en vrouwen, met slechts één doel: zijn eigen positie veilig te stellen. Alles uit eigenbelang. Een carrière-drift die alleen maar slachtoffers kost. Niemand, maar dan ook niemand steunt hem uiteindelijk nog. Ook zijn vrouw, ooit de motor achter de moordende acties, houdt het niet vol. Tot ver over de grenzen keert iedereen zich tegen hem. En laten we eerlijk zijn: wie hem met name dwars zit als negatieve figuur – dat is Macbeth zelf. Zijn gewetenswroeging stellen we later uitgebreid aan de orde. De slotsom is simpel: Shakespeare doet alle moeite – en met succes – om deze prota­gonist neer te zetten als negatief.

Vanuit deze kennis gaan we toch nog even terug naar het begin. Daar verschijnt Macbeth aanvankelijk – zoals Aristoteles dat graag zag – met een ‘gemiddelde goedheid’. Shakespeare zet Macbeth niet van meet af aan neer als een schurk, die immers noch medelijden, noch vrees zou kunnen opwekken. In het begin zien wij Macbeth juist als dappere veldheer, die in zijn omgeving terecht respect en vertrouwen geniet. Deze waardering bij het begin maakt het mogelijk om Macbeth te zien als een mens, die niet al te zeer van ons verschilt – en zijn ondergang te begrijpen als een waarschuwing voor wat ook ons zou kunnen gebeuren.

De aanvankelijke sympathie voor de protagonist geeft ons aanleiding om zijn ontwikkeling van kwaad tot erger te volgen – maar niet om die te verontschuldigen. Integendeel: als toeschouwers zijn wij zelfs de eersten, die het geloof in de goede trouw van Macbeth wel moeten verliezen – wij zijn de enige getuigen van zijn eerste misdaad in eigenbelang: de moord op Duncan. Vervolgens neemt Banquo de duistere vermoedens omtrent zijn ambitieuze vriend mee in het graf. Te laat komen alle anderen – adel en bevolking, mannen en vrouwen uit het hele land – er dan achter, dat enig vertrouwen in Macbeth volkomen misplaatst is. Dan rest niets anders dan een gigantisch verzet tegen het redeloze gedrag van de moordenaar van de onschuld, die er ondertussen alles aan heeft gedaan, om het etiket ‘negatief’ opgeplakt te krijgen.
.

Normen en waarden, richting katharsis

Ank van der Moer en Ko van Dijk Nederlandse Comedie, 1957
Ank van der Moer en Ko van Dijk
Nederlandse Comedie, 1957

Normen en waarden zijn subjectief, maar toch zal er niet veel discussie nodig zijn voor de stelling, dat het gedrag van Macbeth niet door de beugel kan: omwille van zijn persoonlijke ambities vermoordt hij bijvoorbeeld een onschuldig gezin, met moeder en kinderen – en dat ook nog volkomen nodeloos. Dat deze wreedheid hem geen enkel voordeel oplevert, maar juist de woede van vele vijanden op de hals haalt, zal niemand verbazen. Sterker nog: wij vrezen deze willekeur en hebben medelijden met wie daardoor wordt getroffen. Wij zullen wensen, dat het succes van deze onredelijke moordenaar een halt wordt toegeroepen. Dat gebeurt gelukkig ook – tenslotte. De goede afloop in de ogen van het publiek komt hier tot stand juist door de slechte afloop voor de negatieve protagonist: boontje komt om zijn verdiende loontje. Die afloop danken wij uiteraard aan niemand anders dan de bestuurder achter de schermen: Shakespeare zelf. En die afloop maakt dan de katharsis mogelijk: hoogmoed komt voor de val, eerlijk duurt het langst, etc.

Het zal niet moeilijk zijn om ‘Macbeth’ te herkennen als een aristo­telisch drama: uiteindelijk zegeviert de gerechtigheid, wanneer de wild om zich heen moordende tiran wordt uitgeschakeld en het koningschap wordt overgedragen aan een nieuwe vorst, die we inmiddels hebben leren kennen als gewetensvoller.

‘Macbeth’ is een slagveld van normen en waarden, waar orde en wanorde een strijd leveren. Op maatschappelijk niveau weerspiegelt zich dat in de drie achtereenvolgende regeringen, die tijdens het stuk de revue passeren. Eerst is daar de orde van het gewaardeerde koningschap van Duncan, die rechtvaardig regeert, maar blind blijkt voor de vijand in eigen gelederen. Dat maakt het mogelijk dat vervolgens Macbeth de macht overneemt, zijn bloedige heerschappij uitoefent en wanorde zaait. Wanneer de gevolgen daarvan zich tegen hem richten, wordt tenslotte een nieuwe maatschappelijke orde geïnstalleerd door Malcolm. Hij vervangt het oude stelsel van Thanen door een nieuw stelsel van Graven. Hij stelt rehabilitatie van de slachtoffers in het vooruitzicht, en berechting van de aanhangers van Macbeth. De orde wordt hersteld, een vreedzame toekomst breekt aan.
.

Op zoek naar het lijden

Maar ook een negatieve protagonist heeft een lijden – waaraan hij uiteindelijk zelf ten gronde zal gaan. Het zal niemand moeite kosten om dit stuk de ondertitel ‘Opkomst en Ondergang van Macbeth’ mee te geven, waarmee globaal reeds de twee bewegingen in het verloop worden getraceerd. Maar van welk fundamenteel contrast c.q. conflict is dat de uitslag? Welke wedstrijd speelt Macbeth?

Een eerste gedachte zou kunnen zijn: hij speelt een wedstrijd om het koningschap – dat hij eerst verkrijgt en tenslotte weer verliest. Het contrast bestaat dan uit zijn wil om koning te worden, tegenover het gegeven dat dat niet mogelijk is, omdat er nog steeds een ander op de begeerde troon zit. Bij die gedachte kan dan ook een lijden worden geformuleerd:

voorstelschema lijden Macbeth 1Uit het vervolg zal echter blijken, dat dit lijden niet het handelingsverloop als geheel kan verklaren. Hoe juist dit zinnetje ook mag lijken, het snijdt geen hout – om een aantal redenen.

Om te beginnen is het feit dat Macbeth zomaar koning wil worden op zichzelf geen enkel probleem: integendeel, het staat in de sterren geschreven en het zal hoe dan ook gebeuren. De voorspellingen van de heksen mogen we begrijpen als betrouwbare uitspraken over de toekomst. Niet omdat wij in heksen geloven, maar omdat geen enkele voorspelling van deze toneel-heksen achteraf onjuist blijkt te zijn. We zien ze stuk voor stuk tot waarheid worden: de titel van Thaan, het koningschap, het afgehakte hoofd van Macbeth, de waarschuwing voor Macduff, de vermoorde kinderen, de man die ‘niet uit vrouwenschoot’ werd geboren, het wandelende woud van Birnam. Binnen de tijd waarin het stuk zich afspeelt zien we nog niet het nageslacht van Banquo op de troon komen, maar dat is geen reden om aan die ene voorspelling te twijfelen. Een uitzondering op de regel zou immers alle voorspellingen met terugwerkende kracht verdacht maken, en dat is allerminst de bedoeling. Bovendien blijft de toekomstige invulling van deze voorspelling mogelijk door de vlucht van Fleance, de zoon van Banquo. Tenslotte mag Shakespeare rekenen op de historische werkelijkheid buiten het stuk, waar de voorspelling wordt ingevuld: Fleance wordt beschouwd als de voorvader van de Stuarts, die dus ook nageslacht van Banquo zijn en later inderdaad de Schotse troon bestegen! Dus ook van deze voorspelling kent het publiek van Shakespeare – bij voorbaat – de kloppende uitkomst.

Kortom: hier wordt voortreffelijk in de toekomst gekeken en dat betekent zonder meer dat Macbeth ooit op de troon zal komen. Dat realiseert hij zichzelf ook: nadat hij begroet is als Thaan van Cawdor – waarmee de eerste voorspelling uit komt! – werpt hij een opkomende moordgedachte in verband met zijn voorspelde koningschap ver van zich af. Hij besluit niet in te grijpen:

(terzijde)
Wíl het lot mij tot koning, dan kan ook
het lot mij kronen zonder dat ik ingrijp.
(…)
Komen wat komen gaat;
ook uit de zwaarste dag komt tijd komt raad.

Het zou ongetwijfeld het beste zijn geweest wanneer Macbeth zich nu had terug getrokken in zijn kasteel, om bij de open haard en onder het genot van een kalmerend drankje rustig zijn voorspelde kroning af te wachten en zich te verbazen over hoe het lot zich zal voltrekken. Koning worden is geen probleem: het is zelfs het enige dat in de toekomst mogelijk is – en dat is slechts een kwestie van tijd.

Laurence Olivier en Vivian Leigh Stratford on Avon, 1955
Laurence Olivier en Vivian Leigh
Stratford-upon-Avon, 1955

Wat ons dus als merkwaardig opvalt, is dat Macbeth aan een wedstrijd begint waarvan hij de uitslag reeds kent. De eerste voorspelling werd al snel waarheid, maar toch levert dat hem geen zekerheid op. Macbeth heeft geen vertrouwen in de toekomst die hij begeert – en die hem is voorspeld. Eigenhandig grijpt hij in, om die toekomst voor zichzelf te garanderen. Hij meent te moeten bedenken hoe het zal gebeuren, hoe de kroon hem zal toevallen. Dan pleegt hij de moord op Duncan en initieert hij vele onzalige praktijken. Het probleem is niet dat Macbeth koning wil worden, maar de wijze waarop hij dat zelf tracht te organiseren.

Eigenmachtig pleegt Macbeth een rigoureuze ingreep in de tijd: hij haalt de toekomst naar zich toe, om zich te verzekeren van wat hij begeert. ‘Macbeth’ wordt dan ook wel het drama van de ambitie, de eerzucht genoemd. Die ambities hebben we allemaal wel, maar de vraag is, hoe daarmee omgesprongen wordt. Macbeth gaat daarin ver, veel te ver zelfs. Hij doet iets wat hem als mens nu eenmaal niet is gegeven: omwille van zijn persoonlijke ambitie zet hij de tijd naar zijn hand en pleegt daarmee een misdaad tegen de natuur, een redeloos verzet tegen het natuurlijk verloop der zaken. Het is dan de natuur zelf die uit haar voegen barst en in opstand komt, zoals blijkt in scène II.4. Als Macbeth de toekomst niet vertrouwt, vertrouwt hij vooral zichzelf niet.

Wat wil Macbeth nu eigenlijk bewerkstelligen? Zeker, hij wil koning zijn – maar dat op zichzelf is niet genoeg, zoals hij zelf constateert wanneer hij reeds koning geworden is:

Zijn wat ik ben is niets,
maar ’t onbedreigd te zijn. – Onze angst voor Banquo
zit diep, want in zijn vorstelijke aard
heerst iets wat vrees aanjaagt;        (scène III.1.)

Macbeth is nog niet klaar met zijn karwei: hij geeft de huurmoordenaars opdracht om Banquo van het leven te beroven. Macbeth wil niet zomaar koning zijn, hij wil vooral veilig op de troon zitten. Maar juist door de wijze waarop hij het koningschap verwerft, is die veiligheid een onhaalbare zaak. De strijd om die onmogelijke veiligheid vormt een wezenlijk deel van zijn lijden.

Kortom: Macbeth wil koning worden door de troon zelf naar zich toe halen en hij wil dan veilig koning zijn. Dat is het probleem waar hij zichzelf mee opzadelt, dat is de onmogelijke wedstrijd die hij aangaat met alles en iedereen daar tegenover – en vooral… met zichzelf. De wijze waarop hij de macht naar zich toetrekt, vormt een werkelijk contrast met de mogelijkheden.

Voor de goede verstaander kunnen we dit als volgt samenvatten:

het lijden van Macbeth

schema lijden Macbeth 2

Het verloop van het lijden van deze negatieve protagonist is nu makkelijk globaal te duiden: eerst brengt een positieve ontwikkeling hem op de troon, en tenslotte is het zonneklaar dat Macbeth via een negatieve afwikkeling aan zijn onderneming ten onder gaat. En die ondergang levert – is althans de bedoeling – de katharsis bij het beoogde publiek.

zie verder >  Macbeth, handelingsverloop