2. Handelingsverloop van Macbeth

Stemmingsinleiding
Expositie en motorisch moment
Ontwikkeling en hoogtepunt
Crisis en peripetie
Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding
Overzicht van het geheel

.
Stemmingsinleiding.

In de eerste scène wordt kort maar krachtig de donkere toon gezet voor de onheilspellende tragedie die zal volgen. Begeleid door donder en bliksem verschijnen op een eenzaam veld drie heksen, die een ontmoeting aankondigen met de titelfiguur van het stuk.

De tweede scène toont een legerkamp. ‘In de verte oorlogsgeraas. (…) Een officier komt bloedend op’. We vallen middenin de beslissende fase van een bloedige veldslag, waarin de Schotse troepen de Noorse invallers overwinnen. Heroïek en vreugde alom. Macbeth – nog niet ten tonele – wordt door Duncan alvast voor zijn onverschrokken inzet beloond: ironisch genoeg krijgt Macbeth de titel toebedeeld van de zojuist gesneuvelde Thaan van Cawdor… een aartsverrader!

In de derde scène ontmoeten de mysterieuze en de heroïsche sfeer elkaar. De heksen wachten op Banquo en Macbeth, kersverse overwinnaars van een gevecht waarin zij de toekomst zeker trachtten te stellen. De heksen confronteren hen hier echter met een toekomst, die op geen enkele wijze valt te rijmen met het heden.  Cryptische raadsels zijn er om opgelost te worden. Aan het einde van de scène verdwijnen de heksen in het niets. Macbeth: ‘Opgelost; wat zich levend aan ons voordeed / is als een ademtocht in lucht vergaan. / Waren ze er nog maar…)’  En wanneer één van de voorspellingen direct werkelijkheid wordt, intrigeert dat niet alleen Macbeth en Banquo – maar ook het publiek.

Expositie en motorisch moment.;

In dit geval zullen we de expositie bij elkaar schrapen, door vanaf het begin op zoek te gaan naar het motorisch moment. De eerste scène toont ons het bestaan van de heksen, de tweede geeft een beeld van de actuele situatie in Schotland en introduceert enkele personages, waaronder – slechts bij naam – de titelfiguur. Maar niemand zal in deze scènes een aanzet tot het handelingsverloop vermoeden.

Een eerste voorstel is afkomstig van niemand minder dan Verhagen. Deze wijst voor het motorisch moment naar de ‘Voorspellingen der heksen aan beide oversten’ (I.3). Binnen zijn gedachtegang is dat ook consequent, want Verhagen koppelt het motorisch moment immers aan een gevoelsmatige reactie van het publiek, want dat ‘ontvangt een lichten schok‘ en ‘gevoelt’ een begin. En zeker zal het publiek hier de oren spitsen en zich afvragen hoe het verder gaat.

Macbeth, opera van Verdi, regie Peter Stein, 2011
Macbeth, opera van Verdi, regie Peter Stein, 2011

Maar wanneer we het motorisch moment definiëren als doorslaggevende start van het handelingsverloop, dan leidt dat tot andere conclusies. De voorspellingen van de heksen roepen weliswaar spanning op naar het vervolg, maar leiden nog niet noodzakelijkerwijs tot het lijden van Macbeth. De heksen geven beide heren enkele feiten uit de toekomst, maar niet een weg die daartoe leidt. Zij voorspellen uitsluitend het eindpunt en laten de weg daar naartoe over aan hun toehoorders: Banquo en Macbeth. Deze vertonen ieder een andere reactie. Banquo stelt zich tegenover de voorspellende heksen onbevangen op:

Kunt u dan dóórzien in de kiem der tijden
en welke spruit ontbot en welke niet,
spreek dan tot mij, die noch uw gunst afbedelt
noch huivert voor uw haat! (scène I.3.)

Uit het vervolg blijkt, dat Banquo zich geen moment laat leiden door deze spannende voorspellingen. Die mogelijkheid is, zoals gezegd, ook Macbeth gegeven: afwachten bij de open haard. Maar Macbeth etaleert tegenover de heksen vooral zijn ongeloof en wil van alles weten over de voorspellingen. Dan verdwijnen de heksen, en zij laten Macbeth met een raadsel achter. Wat zal Macbeth doen? Dat weet hij zelf nog niet – en er is niets buiten hem, wat hem ergens toe dwingt.

Direct hierna wordt één van de voorspellingen werkelijkheid voor Macbeth – het publiek was zelfs al eerder op de hoogte… Want nauwelijks zijn de heksen verdwenen of Rosse begroet Macbeth dan als… ‘Thaan van Cawdor’! Er is kennelijk sprake van betrouwbare voorspellingen! Reden temeer om de toekomst rustig af te wachten. Toch wordt Macbeth hier een ogenblik getroffen door beangstigende ‘gruwelen die in de hersens spinnen’ Hij schuift deze echter snel terzijde:

Wil mij het lot tot koning, dan kan ook
het lot mij kronen zonder dat ik ingrijp. (scène I.3) 

Macbeth blijkt hier wel degelijk in staat om een moordgedachte te ontwikkelen en verschilt daarin wezenlijk van Banquo. Een eerste deuk in zijn imago van onkreukbare en koningsgezinde held… Maar tevens is duidelijk, dat hij nog niet heeft besloten tot handelen over te gaan – het is eerder zijn vrouw die hem daartoe zal aansporen.

Inmiddels kijken we naar scène I.4. waarin koning Duncan zijn commentaar geeft op het reeds voltrokken doodvonnis van de vroegere Thaan van Cawdor:

Geen wetenschap leest ooit
de werking van de ziel op het gelaat.
Hij was de ridder in wie ik mijn volste
vertrouwen had gesteld. (scène I.4)

Duncan wordt uitgerekend hier – terwijl hij zijn falen verklaart! – onderbroken door de opkomst van de nieuwe Thaan Macbeth, in wiens ziel hij nu een ‘gansch vertrouwen’ meent te lezen…  Hij dankt Macbeth uitgebreid en regelt direct daarna zijn troonsopvolging op onverwachte wijze:

Wij willen onze koningsrang verzeek’ren
Aan Malcolm, onzen oudsten zoon; zijn titel
Zij: Prins van Cumberland… (scène I.4.)

Dat een ander nu als toekomstig koning wordt aangewezen, is wel het laatste waarop Macbeth heeft gerekend. Hij kan dat in de verste verten niet rijmen met zijn voorspelde koningschap:

De Prins van Cumberland! Dat is een blok
waarover ‘k vallen zal of springen moet.
Hij ligt mij dwars. Sterren, verhul uw stralen;
laat geen licht in mijn zwartse wensen dalen!
Oog, let niet op de hand; laat dat begaan
waar ’t oog van gruwt als de daad is gedaan. (scène I.4.)

lady macbeth vivan leigh
Lady Macbeth door Vivian Leigh, 1955

Opnieuw rijst er in zijn brein een duister plan, dat hij nog niet al te letterlijk over zijn lippen krijgt. En dit keer herroept hij dat idee niet… Toch is het nog te vroeg om te spreken van een motorisch moment, want scène I.5. blijkt zeker niet overbodig! Lady Macbeth leest daar de brief van haar echtgenoot: zij weet dan direct wat ze wil en vooral waar nog het probleem ligt: in een aantal ‘zwakke’ eigenschappen van die echtgenoot. Zij vreest zijn menselijkheid, en mist de nodige boosheid naast zijn eerzucht. Macbeth wordt geëtaleerd als een slapjanus: ‘je wenst niet vals te spelen, wel vals te winnen’. Zij zal haar man wel eens op een succesvol en desnoods bloedig spoor zetten. Nauwelijks is Macbeth binnen, of zij orakelt haar persoonlijke visie op de tijd:

Je brief heeft mij vervoerd ver boven dit
kortzichtig heden, en van nu af aan
leef ik de toekomst in het uur van nu. (scène I.5.)

Haar plan voor de komende logeerpartij van Duncan in hun kasteel ligt klaar: Macbeth hoeft alles maar aan haar over te laten. Maar deze wil het er nog niet over hebben…

In scène I.6 worden Duncan en alle gasten door een vals glimlachende Lady Macbeth onthaald. Macbeth opent scène I.7. met een monoloog, waarin hij blijft wikken en wegen: zijn eerzucht prikkelt hem dan wel tot de daad, maar hij vreest nog steeds de afloop. Daarom raadt hij zijn vrouw aan: ‘Laat ons niet verder gaan in deze zaak’. Zolang hij dit standpunt handhaaft en de gang van zaken afwacht, duurt de expositie voort en komt de handeling niet op gang. Zodoende ziet Lady Macbeth zich geroepen haar man tot actie over te halen. Tot in detail beschrijft ze hem hoe de zaak kan worden aangepakt – zonder enig risico. Shakespeare schept vervolgens een situatie met een unieke nu-of-nooit-kans: Duncan vertrouwt één nacht volkomen op de gastvrijheid van Macbeth. Onder druk van zijn vrouw zwicht Macbeth hier voor de verleidingeindelijk en definitief. Hij kiest nu het valse pad naar de fel begeerde toekomst:

Mijn besluit staat vast.
Ik span voor deze wandaad elke vezel. –
En nu een glad gezicht. Alles getart!
Een valse glimlach over ’t valse hart! (scène I.7.)

Met deze woorden formuleert Macbeth zijn besluit, dat het motorisch moment vormt.
Pas nu hakt hij de knoop definitief door en haalt zich daarmee onvermijdelijk zijn lijden op de hals, dat we reeds eerder formuleerden. Zijn besluit betreft niet de moord op Duncan op zichzelf: die blijkt snel gepleegd, terwijl het einde van het stuk dan nog lang niet in zicht is. De moord is slechts een middel in zijn plan om nú direct veilig koning te worden èn te blijven. Opvallend is dan ook, dat de tekst van Macbeth vooral verwijst naar de wijze waarop hij zijn ambitie zal realiseren: hij neemt de woorden van zijn vrouw over, wanneer hij zegt dit alles met ‘valsch gelaat’ te zullen spelen…

Voor de goede verstaander samengevat:

MOTORISCH MOMENT:
het moment waarop Macbeth besluit tot het plan om
– op zijn eigen wijze – koning te worden en te blijven

MACBETH: Mijn besluit staat vast…. (etc)

En vervolgens plaatst hij zichzelf direct in zijn nieuwe rol:
Een valse glimlach over ’t valse hart!

Nu blijkt hoe de expositie een geraffineerde voorbereiding vormt op het motorisch moment:

  • Er zijn voorspellingen, o.a. over Macbeth’s koningschap.
  • Eén van de voorspellingen komt reeds uit.
  • Het koningschap wordt echter vergeven aan een ander.
  • Macbeth aarzelt tussen bloedig ingrijpen en afwachten.
  • De situatie biedt een unieke gelegenheid tot ingrijpen.
  • Zijn vrouw eist daden en reikt een ‘risicoloos plan’ aan.

Het eind van dit liedje is, dat Macbeth een definitieve keuze maakt:
zijn besluit om op deze wijze tot actie over te gaan vormt het motorisch moment.

Dat met het motorisch moment het eerste bedrijf wordt afgerond, is hier geen toeval. Bij de inleiding van dit hoofdstuk wezen wij al op de tradities die de uitgevers destijds hanteerden: zij groepeerden de achtereenvolgende scènes waaruit een Shakespeareaans drama bestaat (in dit geval 29 scènes), tot vijf bedrijven. Daarbij werden diverse formules gehanteerd, maar de scheiding tussen het eerste en het tweede bedrijf wordt altijd bepaald door de scène met het motorisch moment: die wordt genoteerd als de laatste scène van het eerste bedrijf – en vervolgens start de ontwikkeling in het tweede bedrijf. Wie deze code eenmaal kent, zoekt in de toekomst meer gericht naar het motorisch moment…

naar boven

Jon Finch en Francesca Annis regie Roman Polanski, 1971
Jon Finch en Francesca Annis
regie Roman Polanski, 1971

Ontwikkeling en hoogtepunt.

Op zoek naar een hoogtepunt, volgen we nu de positieve ontwikkeling, waarin Macbeth overgaat tot de uitvoering van zijn snode plan. Om te beginnen moet Macbeth zich in scène II.1. wel huichelachtig opstellen wanneer hij zijn ‘vriend’ Banquo ontmoet in de nacht, waarin alles moet gebeuren. Vervolgens bereidt hij zich mentaal voor op het moordenaarswerk uit eigenbelang, hetgeen hem vreemd is. In scène II.2. is hij een stap verder: de moord op Duncan is gepleegd. Maar een tegenvaller is tegelijkertijd, dat hij nu wordt gekweld door wroeging en spijt:

Ik dacht een stem te horen: ‘nooit meer slapen:
Macbeth vermoordt de slaap’, de slaap des onschulds,
die ’t warre kluwen van zorgen ontwart… (scène II.2.)

Bovendien heeft hij het karwei maar half geklaard, zodat Lady Macbeth zich gedwongen ziet de finishing touch aan te brengen: zij verdwijnt even om de wachters verdacht te maken als moordenaars door hun gezichten met bloed te besmeuren en de dolken daar achter te laten. Nu krijgt Macbeth de tijd om zich vol gewetenswroeging af te vragen:

Kan al het water van de oceanen
ooit nog dit bloed afspoelen van mijn hand?
Nee, deze hand van mij zal eerder zelf
de mateloze zee doorpurperen:
uit groen één rode poel – (scène II.2.)

duo macbeth 3
Tom Hammond en Deirdre Lovejoy
regie Paul Mullins, 2005

.
Maar Lady Macbeth die dan terugkeert met eveneens vuile handen, heeft een antwoord:

Nu zijn mijn handen van jouw kleur, maar ‘k zou
mij schamen voor zo’n vaalbleek hart! (…)
Wat water zuivert ons van deze daad.
En zo gemakkelijk als het dan is!
Je veerkracht heeft je in de steek gelaten. (scène II.2)

Was het maar zo makkelijk als Lady zegt. Bovendien weten wij, dat beide echtelieden later volkomen van positie zullen wisselen waar het gaat om ‘nooit meer slapen’ en ‘het wassen van bloed’. Maar voorlopig siert het Macbeth, dat hij de moord op Duncan nog niet aanschouwt met afgestompt geweten.

Kende ik mijn daad, dan kende ik mij liefst niet! (Geklop.)
Klop Duncan wakker! Ik wou dat ik dat kon! (scène II.2)

.
In scène II.3. moet Macduff de verraderlijke moord op Duncan ontdekken, terwijl Macbeth en zijn vrouw de heilige onschuld spelen. Volgens plan krijgen de lijfwachten de schuld: Macbeth zegt hen spontaan te hebben vermoord uit pure woede. Deze ‘impulsieve’ reactie stelt hem buiten verdenking. De zonen van Duncan verlaten onmiddellijk de locatie en zo worden zij verdacht van een vlucht.

De Oude Man en Ross signaleren in scène II.4. hoe de tijd zelve in de war is: het zou dag moeten zijn, maar het is nog nacht. De wereldorde lijkt verstoord, al kennen zij de oorzaak niet. In de dierenwereld doen zich onnatuurlijke, onmogelijke verschijnselen voor: een uil die zowaar een valk dood bijt….  of de paarden, edele dieren bij uitstek, die nu steigeren ‘of zij een oorlog wilden met de mens’. De Oude Man blijkt overigens zeventig jaren oud te zijn – in die tijd een buitengewoon hoge leeftijd, te vergelijken met honderd jaar in onze huidige tijd. Dat maakt hem niet alleen tot zomaar een oude man, maar tot een personificatie van De Tijd zelf!

Direct hierna meldt Macduff, dat er een nieuwe koning is uitgeroepen: Macbeth. Daarmee heeft Macbeth een belangrijke doelstelling gerealiseerd – maar nog niet alles. Voorlopig heeft hij nog te maken met teveel negatieve aspecten, die het succes overschaduwen. Macbeth neemt geen genoegen met de formele kroon op zijn werk, zal blijken. Shakespeare laat ons hier dan ook geen zweem van succes bespeuren: de scène bevat slechts een formele mededeling van het nieuwe koningschap en laat Macbeth zelf daarbij volkomen ontbreken. Het zal nog enkele scènes duren, voordat we Macbeth daadwerkelijk in zijn functie zien… We zoeken daarom verder in het derde bedrijf: Macbeth is niet te vroeg aan het juichen en maakt eerst nog de nodige stappen voorwaarts.

Banquo gespeeld door Louis van Gasteren, 1936
Banquo gespeeld door Louis van Gasteren, 1936

.
In scène III.1. heeft Banquo het vermoeden van ‘een schand’lijk spel’ van Macbeth. En omgekeerd wantrouwt de nieuwe koning zijn oude vriend: dat is immers de enige die kennis heeft van de heksenvoorspellingen. Macbeth blijkt nog niet uitgespeeld: langs zijn neus weg vraagt hij zijn beste vriend naar de plek waar hij die middag zal verblijven… Zijn plan ligt kennelijk al klaar, en het komt hem goed uit dat Banquo met zijn zoon een eindje zal gaan rijden… Meteen ontbiedt hij de moordenaars: zij stonden al te wachten! Ondertussen, in zijn eentje, zet hij de zaken op een rijtje: Banquo is een bedreiging voor de troon, dus hij en ook zijn nageslacht moet uitgeroeid… want Macbeth heeft zich immers níet in al die misdadige bochten gewrongen, om daarmee andermans nageslacht op de troon te helpen.

‘Zijn wat ik ben is niets, maar ’t onbedreigd te zijn’.
(scène III.1)

 .

Macbeth heeft nog geen zekerheid bereikt over de begeerde functie van koning en daarom zweept hij enkele ingehuurde moordenaars op om ‘de hond’ Banquo definitief van het toneel te verwijderen:

 …want door zijn leven kwijnt ook mijn bestaan,
en enkel door zijn dood kan het ontbloeien. (scène III.1)

Hiermee geeft Macbeth expliciet het criterium aan: alleen de dood van Banquo garandeert de gewenste goede tijden. De moordenaars hebben hun opdracht, we wachten af.

Ondertussen stelt Macbeth in scène III.2 zijn vrouw gerust: een verschrikkelijke daad zal het probleem binnenkort oplossen. Opvallend genoeg verzwijgt hij tegenover haar zijn moordplan. Macbeth handelt hier niet meer onder druk van zijn vrouw, maar neemt nu zelf de touwtjes in handen. Alleen al een vermoeden is voor hem nu reden genoeg om zelfs zijn trouwe vriend uit te schakelen. Macbeth wordt steeds rigoureuzer, maar houdt nu zijn eigen handen af van het vuile werk. In de lange reeks moorden, die inmiddels is ingezet en nog zal aanzwellen, pleegt Macbeth alleen de eerste en de allerlaatste moord eigenhandig: op Duncan resp. op Siward de Jonge (scène V.7). Van de vele, vele moorden waarvoor hij in de tussentijd verantwoordelijk is, voltrekt hij er niet één zelf.

Moordenaars doen dat werk voor hem. In scène III.3 wordt Banquo vermoord – de laatste stap richting veilig koningschap. We zouden hier zonder moeite het nagestreefde hoogtepunt kunnen vaststellen, wanneer Macbeth zelf getuige zou zijn van die moord – en zo zijn koningschap zag veilig gesteld. Macbeth is hier echter niet zelf aanwezig. Maar in deze scène valt ons niet alleen de afwezigheid van Macbeth op, maar juist ook de onverwachte aanwezigheid van de derde moordenaar. Vanuit de anekdote wordt zijn opkomst niet verklaard: hij komt uit de lucht vallen. Waarom was hij niet aanwezig toen Macbeth zijn opdracht gaf? Waarom zouden twee moordenaars niet genoeg zijn? Hoe weet hij waar en wanneer het allemaal gaat gebeuren?

De veronderstelling dat deze derde moordenaar niemand minder is dan Macbeth zelf in vermomming, ligt voor de hand, maar stuit op één tegenbewijs: in de volgende scène zal blijken dat Macbeth de afloop van deze actie nog niet kent: de koortsangst slaat toe, wanneer hij moet horen dat Fleance ontsnapt is. Maar de vergelijking van Macbeth met de derde moordenaar dringt zich terecht op. Beide mannen zijn dan wel niet letterlijk de zelfden, maar er zijn genoeg redenen om de derde moordenaar te zien als een betekenisvolle verwijzing naar Macbeth. De scène levert aanwijzingen in die richting.

De naam ‘Macbeth’ is het eerste woord dat uit de mond van deze moordenaar komt, als antwoord op de vraag ‘Wie vraagt jou met ons mee te doen?‘ Maar voor de goede verstaander is dat ook het antwoord op de vraag die hier opvallend genoeg níet wordt gesteld, maar die het meest vanzelfsprekend zou zijn bij een ontmoeting met een vreemde , namelijk: ‘Wie ben jij?’ Ook dan is het antwoord – in wezen – niet anders: Macbeth! De derde man stelt zich dus voor ‘via Macbeth’ – en wordt langs deze weg een directe verwijzing naar Macbeth zelf!

‘Dat is in orde, hij weet er alles van, het hoe en wat’, meldt dan de tweede moordenaar. Daarmee wordt de derde man in één flits tot leider benoemd – gelijkgesteld aan Macbeth. Deze derde man blijkt vervolgens verdacht goed op de hoogte: hij kent de omweg en de afstand voor de paarden, hij kent ook het wandelpad dat Banquo gewoonlijk neemt. En wanneer Banquo verschijnt, is het uitgerekend deze derde moordenaar die hem herkent en aanwijst: ‘Hij is ’t’.  Al met al zijn er vele verwijzingen naar Macbeth – genoeg om toeval uit te sluiten.

Zelfs de ‘nummering’ van deze moordenaar als de ‘derde’ is geen toeval. Het getal drie heeft in dit stuk een bijna magische waarde. We zien niet alleen drie moordenaars, maar ook drie heksen , die zingen:

Driemaal mijn en driemaal dijn,
Driemaal tot het negen zijn… (scène I.3)

 De drie heksen doen in hun eerste ontmoeting met Macbeth drie voorspellingen. Later roepen zij ook drie verschijningen op, waarna een reeks van acht koningen passeert, gevolgd door de overleden Banquo als laatste, dus negende koning. In totaal verschijnen er zo: drie x drie = negen koningen!

Zowel de drie heksen als de drie moordenaars kunnen begrepen worden als verwijzing naar Macbeth zelf. Het kost weinig moeite de drie heksen te zien als een theatrale verbeelding van de ambitieuze hersenspinsels van Macbeth: zij vertegenwoordigen zijn wensdromen en zijn angsten over het begeerde koningschap. De drie moordenaars voegen daar zijn doorslaggevende daad aan toe.

Meer en meer dringt zich op, op welke wijze Macbeth in wezen betrokken is bij de moord. Eerst de samenzwering van drie mannen: Macbeth en zijn twee moordenaars. Hoewel men huurmoordenaars simpelweg met een zak geld kan omkopen, zien wij Macbeth vooral moeite doen om hen een inhoudelijk motief mee te geven – dat echter uitsluitend voor hemzelf bedoeld is. Macbeth manifesteert zich als de grootste moordenaar van het drietal: hij is zelf verantwoordelijk, maar hij besteedt het vuile werk uit aan anderen.

Dan volgt de moordactie door drie mannen: daarbij is Macbeth als persoon niet aanwezig, maar zijn plaats in de drie-eenheid wordt nu ingenomen door zijn schaduwfiguur: de derde moordenaar. Deze neemt hier als vanzelf de leiding en besteedt het werk uit, zoals ook Macbeth dat doet.

  • De eerste moordenaar doodt Banquo en slaat de fakkel uit.
  • De tweede moordenaar doodt niemand en Fleance kan vluchten in het donker.
  • De derde moordenaar maakt tenslotte als getuige de slotsom voor Macbeth:
    ‘Daar ligt er nog maar één. De zoon is weg’.

Macbeth kan zich zo dan wel onttrekken aan de praktijk van de moord, maar nooit aan de verantwoordelijkheid daarvoor! Aan zijn groeiend schuldgevoel kan hij niet ontsnappen door bij die daad weg te blijven. Anders gezegd: ook door er niet zelf bij aanwezig te zijn…. is hij er juist wél bij aanwezig! Middels de mysterieuze derde moordenaar is hij symbolisch actief bij de moord op zijn dierbare vriend Banquo. En: indien Macbeth hier werkelijk zelf aanwezig zou zijn geweest, dan zouden we hier het hoogtepunt situeren: dan zou Macbeth immers terplekke zijn doel bereiken. Maar Macbeth houdt zich letterlijk op afstand en wacht af. Wanneer hij in de volgende scène de afloop verneemt, is dan ook totaal verrast – en dat speelt hij niet!

lady macbeth 2
Ellen Terry als Lady Macbeth
geschilderd door John Singer Sargent, 1889

.
Hoewel Macbeth ondertussen nog geen geruststellend verslag heeft gekregen van de moordenaars, loopt de feestelijke entourage van scène III.4 alvast treffend vooruit op de positieve crisis die hem voor ogen staat: het feestmaal staat reeds klaar om zijn koningschap de nodige glans te verlenen en de sympathie van alle edelen te veroveren. Dat is noodzaak voor wie veilig wil regeren. Het koninklijk paar neemt een voorschot op de laatste stap en opent alvast de glorieuze finale. Macbeth speelt met verve zijn rol van ‘bescheiden gastheer’ en de gasten scharen zich zoals gewenst rond het feestvarken. ‘Nu feestgevierd!!’ moedigt Macbeth hen ten overvloede aan. Uitgerekend op dat moment ontwaart Macbeth de eerste moordenaar. Deze brengt hem de heugelijke boodschap dat hij Banquo hoogstpersoonlijk van het leven heeft beroofd. Vervolgens moet hij echter Macbeth wel teleurstellen, wanneer deze vraagt naar Fleance: die blijkt te zijn gevlucht. Hierdoor raakt Macbeth een ogenblik bevangen door angst en vrees, om vervolgens te vragen: ‘Maar Banquo is van kant?’. De moordenaar maakt hem ondubbelzinnig duidelijk, dat Banquo morsdood is. Deze boodschap van de moordenaar geeft Macbeth de geruststelling die hij maar al te zeer begeert en waar hij voorlopig genoegen mee neemt: het belangrijkste werk is gedaan, de rest volgt wel eens.

HOOGTEPUNT:
het moment waarop Macbeth (eindelijk… eventjes…)

veiligheid voor zijn koningschap heeft bereikt:

De gifslang dood; en het ontsnapte wurmpje
waar mettertijd een eigen gif in groeit
heeft vooalsnog geen tanden (scène III.4)

naar boven

 Crisis en peripetie.

Het doel is nu bereikt: Macbeth waant zich veilig op de troon, Lady Macbeth roept dat het feest kan beginnen. Macbeth, in stilte triomferend, huichelt dat hij Banquo mist en hoopt dat hem geen ramp is overkomen… Maar zoals iedere medaille, kent ook deze positieve crisis zijn keerzijde. Het succes van Macbeth heeft een hoge prijs. Hij heeft niet alleen tegen de natuur gehandeld, maar vooral tegen zijn eigen natuur. Zijn geweten wordt al snel geplaagd door de geest van Banquo, die alleen door Macbeth wordt gezien. Hij vertoont nu hoogst merkwaardig gedrag, dat hem dreigt te verraden.

De scène geeft een treffend beeld van deze tweeslachtigheid: een snelle afwisseling van momenten waarop Macbeth tracht zijn feestelijke gezicht te redden, en van momenten waarop hij overweldigd wordt door de verschijning van zijn slachtoffer, de geest van zijn vermoorde vriend.

Lady Macbeth door Jeanette Nolan film in regie van Orson Welles, 948
Lady Macbeth door Jeanette Nolan
film in regie van Orson Welles, 948

Deze crisis kent twee kanten: enerzijds de winst van het koningschap, anderzijds de prijs van de gewetensnood. Lady Macbeth heeft nu de grootste moeite om alleen de goede kant van de medaille te laten schitteren. Zij ontbindt snel de bijeenkomst om te voorkomen dat Macbeth openlijk door de mand valt. In deze pseudo-positieve crisis is de grootste bedreiging voor Macbeth in wezen: Macbeth zelf. De ‘opkomst van Macbeth’ draagt reeds de kern van de ondergang. Zijn valse strategie leverde hem dan wel het gewenste resultaat – maar tegelijkertijd ook een angstig geweten, dat aan zijn zelfvertrouwen vreet. Hij mist zekerheid over de toekomst: al het onwaarschijnlijke blijft mogelijk.

’t Wil bloed zien, bloed! Ze zeggen: bloed eist bloed;
stenen bewegen soms, en bomen spreken;
zieners, uit inzicht in de vluchten van
kraai, roek en ekster sporen de geheimste
moordenaars op. (…) (scène III.4.)
.

Wie garandeert dat hij nooit ontmaskerd wordt? Waarom was juist Macduff niet aanwezig? Hij zweert alle begeerde antwoorden te achterhalen, want er is letterlijk ‘geen burcht in ’t land of ik heb er mijn man die alles meldt’. En om alles te weten te komen, desnoods het ergste, zal hij morgen weer de heksen opzoeken. Macbeth wil snel uit deze ondragelijke impasse geraken. Een ‘omkeer’ (= letterlijk: een peripetie!) valt hem zwaarder ‘dan ’t voorwaarts gaan’ . Maar hoe moet hij verder? Volgens Lady Macbeth mist hij ‘de lafenis van ’t leven: slaap’, waarmee zij verwijst naar het angstbeeld van haar man bij de moord op Duncan. Macbeth verwoordt zijn gebrek aan hardheid:

Ja, laat ons slapen. Wat mij heeft verward,
is angst voor het onbekende. Ik moet gehard.
Wat doen aangaat zijn wij nog kinderen. (scène III.4.)

.
Het verlammende effect van de crisis is ook ver buiten het verblijf van Macbeth merkbaar: zowel bij de heksen als elders in het land. De twee scènes die dit bedrijf afronden geven daarvan een beeld. In scène III.5 geeft Hecate, de doodsgodin, de drie heksen er ongenadig van langs. ‘Herstel wat je verkeerd begon’ eist zij. Ze weet dat Macbeth besloten heeft de heksen weer te bezoeken, en legt haar plan voor… Ondertussen maakt Lennox in scène III.6 de trieste balans op: de ene moord volgt op de andere, overal in het land worden Macbeth’s onderdanen slachtoffer van zijn bewind. Lennox waagt het nog niet de koning al te letterlijk te beschuldigen, maar in bedekte termen legt hij een verband tussen al die vreemde zaken en de ’tyran’. Malcolm en Macduff blijken gevlucht naar de vrome koning Edward van Engeland. Daar roepen zij de hulp in van Siward en Northumerland, opdat:

(…) wij, met hún steun en met Godes bijstand
weer veilig kunnen tafelen en slapen
en feesten zónder sluipdolk in de hoek
en openlijk weer trouw zijn als vrij man:
al wat ons nu ontbreekt. – En door dit nieuws
is Macbeth nu zo hels dat hij zich spoorslags
ten oorlog rust. (scène III.6.)

In deze crisis wacht iedereen op een wezenlijke verandering in de beknellende situatie: de heksen, het slapeloze (!) land, de ridders… En juist ook de koning, die een ‘succes’ heeft behaald, waarvan hij geen moment kan genieten…

Die veelgevraagde omwenteling komt sneller dan de lezer wellicht vermoedt – menigeen zal er aanvankelijk aan voorbij gaan. Laten we daarom eerst kort ’terug-redeneren’ vanaf een latere fase, die ieder eenvoudig zal herkennen. Want wanneer in het vijfde bedrijf alle verzamelde krachten in het land ten strijde trekken tegen Macbeth, dan zal duidelijk zijn dat de afwikkeling daar al in volle gang is. Deze inzet van Malcolm en Macduff is een krachtig antwoord op het onbehouwen optreden van Macbeth, waar Macduff zelf slachtoffer van is geworden: ook zijn gezin werd door Macbeth openlijk en meedogenloos uitgemoord. Uit alles blijkt, dat Macbeth inmiddels een geheel nieuwe aanpak heeft: om het minste of geringste slaat hij moorddadig toe: maar nu zonder angst en schuldgevoel, zonder medelijden en voorbehoud…

Scène IV.1 gaat aan deze nieuwe strategie van Macbeth vooraf: hij spoedt zich wederom naar de drie heksen, om voor eens en altijd zekerheid te krijgen. Als antwoord krijgt hij drie verschijningen te zien:

  • De eerste verschijning waarschuwt hem voor Macduff.
  • De tweede zegt hem, dat hij nooit kan worden gedeerd door een ‘mens uit vrouweschoot’.
  • De derde moedigt hem aan ‘ongenaakbaar, onverveerd’ te zijn, want hij blijven zegevieren, tenzij het woud van Birnam aan zal vallen tegen de heuveltop van Dunsinane.

Uit het vervolg zal blijken, dat alle drie de voorspellingen kloppen:

  • Het is inderdaad Macduff, die – als enige! – een bedreiging vormt voor Macbeth.
  • Macduff werd niet gebaard, maar kwam middels een keizersnede ter wereld.
  • Macduff zal Macbeth dan ook doden nadat ‘het woud’ is opgerukt.

Deze voorspellingen kunnen worden begrepen als correcte waarschuwingen. Maar Macbeth meent ze anders te moeten begrijpen:

Voortekens gunstig! Mooi!
Geen dood rebel doemt op, geen oproer gromt
tenzij dan Birnham’s woud in opstand komt.
Onze Macbeth zal kalm in majesteit
zijn levensadem laten aan de Tijd (scène IV.1.)

Macbeth geeft de verschijningen maar al te gretig de betekenis, die in zijn benauwde straatje past en verschaft zichzelf zo de zekerheid, die hij maar al te zeer verlangt. Wij als toeschouwers weten beter – achteraf! Wanneer de heksen Macbeth toeroepen niets méér te willen weten, gaat hij toch blindelings verder, op zoek naar zekerheid over het nageslacht van Banquo. Dan wordt hij geplaagd door het verschijnen van acht koningen, gevolgd door Banquo als negende. Wederom: drie maal drie is negen! Dan verdwijnen de heksen. Macbeth is dan wel geschrokken van deze laatste verschijningen, maar hij trekt daaruit geen conclusies.

De reactie van Macbeth op de reeks verschijningen vertoont alle kenmerken van een anagnorisis: hij herkent (op zijn eigen, onjuiste wijze) de verschijningen en dat leidt tot een “nieuw inzicht” – al is dat volkomen onjuist. In alle angst en onmacht is hij blind voor de waarheid. Hij ziet slechts wat hij wil zien, hij kan alles slechts begrijpen zoals hij het wil begrijpen…. Hij waant zich nu volkomen zeker, veilig tegenover ieder denkbaar gevaar. Zijn blinde inzicht leidt dan tot het hoogmoedige besluit, waaruit al zijn verdere acties voortkomen…

ANAGNORISIS:
Macbeth ontleent aan de voorspellingen van de heksen
(ten onrechte) een volkomen geruststellend inzicht….

PERIPETIE:
het moment waarop Macbeth tot zijn nieuw beleid besluit:

Voortaan is elke inval van mijn hart
ook een inval van mijn hand! En nu, meteen!
Doen is de kroon op denken, zo gedacht
en zo gedaan… (scène IV.1.)

naar boven

Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding.

Het volgen van de afwikkeling is nu tamelijk eenvoudig. Onmiddellijk brengt Macbeth, die zich boven alle wetten en risico’s verheven voelt, zijn nieuwe ‘inzicht’ in praktijk: niet teveel denken, gewoon doen, want alles komt goed! Zelfoverschatting herkent zichzelf nooit.

In scène IV.2 laat hij openlijk en buiten alle perken het gezin van Macduff uitmoorden. Lady Macduff toont zich in deze scène als het tegendeel van Lady Macbeth: deze laatste zette haar man tot verraad aan, maar Lady Macduff zegt dat zelfs haar man moet hangen, wanneer hij een verrader blijkt te zijn. Het zoontje is, evenals beide ouders, de onschuld zelve. En wederom vermoordt Macbeth de onschuld. Deze moord is laf en zinloos. Laf, omdat Macbeth wederom niet zelf zijn handen vuil maakt aan het moorden. Zinloos, omdat hij van Lady Macduff en haar zoontje absoluut niets te vrezen heeft. Hij wil met deze actie Macduff zelf afschrikken, maar het effect zal averechts zijn: hij geeft hierdoor de man, die niet door een vrouw werd gebaard, een vurig motief om zich te wreken!

Macduff gespeeld door Paul Huf senior, 1957
Macduff gespeeld door Paul Huf senior, 1957

Inmiddels hebben Malcolm en Macduff elkaar gevonden in Engeland. In scène IV.3 stelt Malcolm de betrouwbaarheid van Macduff langdurig op de proef, maar met succes. De Engelse koning Edward is overigens in alle opzichten het tegendeel van Macbeth: een spiegelfiguur! Edward stelt zijn wonderbaarlijke geneeskracht juist in dienst van zijn onderdanen, en heeft bovendien een juiste ‘hemelse voorspellingsmacht’. God’s zegen rust op zijn troon. Macduff krijgt dan bericht van de moord op zijn vrouw, kinderen en dienaars. Groot is zijn leed en zijn schuldgevoel. Malcolm spoort hem aan om die gevoelens om te zetten in daden: en dan is het verbond tegen Macbeth gesloten en staan de legers paraat. De ommekeer van Macbeth, zijn nieuwe, gewetenloze en rigoureuze aanpak roept overal een groot verzet tegen hem op. In het vijfde bedrijf wordt er dan ook een onvermijdelijke strijd gestreden.

In scène V.1 verschijnt de arts van de slaapwandelende Lady Macbeth, die haar handen tracht te wassen in onschuld. Deze arts begrijpt maar al te goed hoe machteloos hij staat tegenover haar ziekte: ‘Zij moet een zieleherder en geen arts’. Lady Macbeth verschijnt hier dan ook als spiegelfiguur van Macbeth: aan haar toestand toont Shakespeare welk lot Macbeth zou hebben ondergaan, als hij zich niet had losgerukt van zijn gewetenswroeging. Dat lot treft wel zijn vrouw: zij wordt geplaagd door een slapeloos geweten, overgeleverd aan de waanzin. De rol van de ooit zo vermetele Lady is uitgespeeld, maar Macbeth speelt nu zonder haar wel verder. In eigen gelederen verliest hij steun, velen lopen over naar het Engelse leger, weinigen steunen de tiran: ‘Wie hij beveelt gaan enkel op bevel, en niet uit trouw’. Dat verlies deert Macbeth echter nauwelijks. In scène V.3 vertrouwt hij blindelings op zijn eigen uitleg van de voorspellingen. Zijn hoogmoed neemt groteske vormen aan – en zo isoleert hij zich van de rest van de wereld, van de realiteit. En in de toestand van zijn vrouw is hij – als tegenpool van Macduff – al helemaal niet geïnteresseerd.

De legers van Malcolm, Macduff en Siward rukken op. In scène V.4 wordt de list aangedragen om het leger met boomtakken te camoufleren. Macbeth verschanst zich in zijn leeggelopen kasteel – en meer nog in zijn onmenselijke verharding: ‘Ik heb de smaak van angst al haast vergeten.’ Dat verlies van gevoel en verantwoordelijkheid spreekt ook uit zijn onverschillige reactie op de dood van zijn vrouw. Hij heeft ieder geloof in menselijke waarden verloren en verwoordt zijn mismoedige kijk op het leven:

macbeth 4 orson welles
Hoofdrol & regie: Orson Welles, 1948

Doodgaan had ze altijd nog kunnen doen,
en vroeger had ik daar nog woorden voor.
(…)
Uit, nachtkaars, uit; het leven is per slot
een flakkerende schim, een triest acteur,
dat snorkt en praalt zijn tijd uit op de planken
en wordt nooit meer gehoord; het is gedaas
van een debiel, stampvol razen en tieren,
volslagen zinloos. (scène V.5.)

Wanneer vervolgens de voorspelling over het woud van Birnam op onverwachte wijze waarheid wordt, rest hem slechts woede en de moed der wanhoop:

Ik word het daglicht zat, en ik verlang
vernietigend naar ’s werelds ondergang.
Stormklok luiden! Waai wind, welkom verderf!
Mij blijft een ding: dat ik in ’t harnas sterf. (scène V.5.)

Dunsinan is nu omsingeld, de vijand valt aan. Ondanks alles klampt Macbeth zich in scène V.7 nog steeds vast aan de voorspellingen. Hij doodt de jonge Siward – en daarmee pleegt hij zijn eerste eigenhandige moord sinds die op Duncan, en hij doet dat nu zonder blikken of blozen. Wanneer Siward tegenover hem staat en vraagt naar zijn naam, dan antwoordt Macbeth dreigend: ‘Je siddert bij het horen. (…) Mijn naam is Macbeth.’ Nadat de resterende troepen van Macbeth de verdediging van zijn kasteel hebben opgegeven, raakt hij in gevecht met Macduff. In scène V.8 verliest Macbeth de laatste zekerheid wanneer hij moet horen, ‘dat Macduff de moederschoot ontrukt werd vóór zijn tijd’. Maar toch – in al zijn hoogmoed – vecht Macbeth zich liever dood, dan de weg terug te aanvaarden:

‘k Geef me niet over. Zeker om de grond
te kussen voor de voet van ’t knaapje Malcolm,
onder het grauw dat mij vervloekt en sart!
Al stáát dan Birnam’s woud op Dunsinane
en spruit mijn vijand niet uit vrouwenschoot,
ik schut mijn lichaam met mijn roemrucht schild
en waag het uiterste: Macduff, val aan!
Laat wie genade smeekt ter helle gaan! (scène V.8.)

Vechtend gaan de rivalen vervolgens af. Even later komt Macduff weer op, met het hoofd van Macbeth… En zo wordt dan duidelijk, dat er een definitief einde is gekomen niet alleen aan het leven, maar juist aan het koningschap van Macbeth, aan de wijze waarop hij meende dat veilig te kunnen stellen. Daarmee is een negatief einde gekomen aan het lijden van de negatieve protagonist: zijn blinde hoogmoed is definitief ten val gekomen. En dat is het einde waar iedereen naar verlangde.

macbeth jeroen
Fedja van Huet als Macbeth
regie Johan Simons, 2012
toneelgroep amsterdam

SLOT (KATASTROFE):
Het moment waarop er voor Macbeth
een einde blijkt gekomen aan zijn wijze om ‘veilig’ koning te zijn:
MACDUFF komt op, met het hoofd van MACBETH (scène V.8.)

De cirkel is nu rond: Duncan werd destijds van de troon gestoten door zijn Thaan Macbeth, maar hier wordt hij uiteindelijk toch opgevolgd door zijn zoon Malcolm, de derde koning op deze plaats!

Wederom is drie hier het getal! En in de stemmingsuitleiding is het wederom Macduff die het nieuwe tijdperk inluidt: zoals hij destijds als eerste melding maakte van het koningschap van Macbeth, zo meldt hij ook hier als eerste – en dat met het dode hoofd van Macbeth in zijn handen – het bevrijdende en vredige koningschap van Malcolm:

Heil – Koning! Want dat bént u! Zie, hier prijkt
het hoofd van de gevloekte machtsverkrachter.
Dag van de vrijheid!
‘k Zie u omringd door de bloem van uw rijk,
waarvan het hart instemt met mijn begroeting
maar waar ik nu de stem van horen wil:
Koning van Schotland, heil! (scène V.8.)

Malcolm schaft direct de titel van Thaan af en benoemt deze edellieden uit dankbaarheid tot ‘Graven, de eersten in Schotland verheven tot die eer’. Een nieuwe tijd is aangebroken… !

Overzicht van het geheel.

We vatten het handelingsverloop kort samen, zoals ondergebracht in de vijf bedrijven.

Het eerste bedrijf is gewijd aan de expositie en wordt afgesloten met het motorisch moment: Macbeth besluit om op zijn wijze het (veilige) koningschap te verwerven (I.7).

Het tweede bedrijf toont de – voor Macbeth – positieve ontwikkeling. Duncan wordt vermoord, vervolgens ook de wachten. De laatste scène vermeldt dat Macbeth nu koning is. Naast de ontwikkeling in de richting van het nagestreefde doel, zien we tevens de ontwikkeling van het slechte geweten van Macbeth.

Het derde bedrijf bevat de laatste stappen in de ontwikkeling: de moord op Banquo, en hoe Macbeth daarmee zijn koningschap beveiligd ziet: hoogtepunt bevestigt (III.3). De positieve crisis blijft niet zonder prijs en heeft tegelijkertijd een negatieve tegenkant: de geest van Banquo kwelt Macbeth. Weerklank van deze crisis bij de heksen en in Schotland.

Op onjuiste wijze ‘herkent’ Macbeth (‘onjuiste anagnorisis’) in het vierde bedrijf de nieuwe voorspellingen van de heksen en komt hij tot het bevrijdende ‘inzicht’ dat hij onoverwinnelijk zou zijn: zodoende besluit hij (peripetie) om zijn geweten aan de kant te zetten (IV.1). Moord op het gezin Macduff, met als gevolg nu ook een ommekeer bij de vijanden: een verbond tegen Macbeth.

In het vijfde bedrijf voltrekt zich de negatieve afwikkeling voor Macbeth: door zijn blindheid verliest hij terrein, zijn vijanden rukken op. Alle voorspellingen worden waarheid en dat leidt tot het slot: er komt dankzij ingrijpen van Macduff een einde aan het koningschap van Macbeth (V.8). Stemmingsuitleiding: een nieuwe koning, ‘het land is vrij’.

bedrijf  I scène I.7 Motorisch Moment
bedrijf  II    
bedrijf  III scène III.3 Hoogtepunt
bedrijf  IV scène IV.1 Peripetie
bedrijf  V scène V.8 Slot

.

FASE aantal blz.
expositie 22
ontwikkeling 29
crisis 16
afwikkeling 33
uitleiding 1
TOTAAL 100
macbeth laurence olivier roy shsp comp
Laurence Olivier
Royal Shakespeare Company

.
.
.
.
.
.

.
.
.
.
.
.

  • De expositie neemt relatief veel ruimte in beslag: het motorisch moment laat lang op zich wachten, maar toch is de aanloop krachtig.
  • Ontwikkeling en afwikkeling leveren hier een tamelijk symmetrisch beeld: opkomst en ondergang van Macbeth krijgen evenveel aandacht.
  • Opmerkelijk is ook de tamelijk lange crisis, die zich op drie fronten afspeelt: bij Macbeth, bij de heksen, bij de tegenpartij.

naar boven

zie verder >  Macbeth, toegift