2. Personages in De Kersentuin

Aantal personages
Maatschappij op kleine schaal
Drie generaties > schema

Relaties… of juist niet
1. Alleen op de wereld
2. Incomplete relaties
3. Onbeantwoorde liefdes 
4. Wederzijds

Enkele kleine portretten
1. Firs
2. Charlotta
3. Gajew
4. Lopachin
5. Trofimow

Aantal personages

De Kersentuin kent een ruime bezetting: 12 personages van redelijke omvang en daarnaast 3 kleinere figuren. De man-vrouw-verhouding onder de personages is redelijk realistisch: 7 mannen, 5 vrouwen. Ook zijn de belangrijkste rollen eerlijk m/v verdeeld. Het ruime aantal personages maakt ook het samengesteld handelingsverloop mogelijk. We zien diverse kleine groepjes van personages de revue passeren, met hun familiebanden, dienstbetrekkingen, verliefdheden, etc.

 

Maatschappij op kleine schaal

De Kersentuin vertoont een microkosmos: we zien de toenmalige Russische maatschappij in het klein.  Het is geen toeval dat de lijst van de dramatis personae niet alleen de namen van personages vermeld, maar vooral juist hun beroep, hun positie in de samenleving…! De Kersentuin is een wereld met personages uit alle maatschappelijke lagen.

  • de grootgrondbezitters, zonder uitvoerend beroep, terend op hun vermogen
  • het privé personeel van de grootgrondbezitters: de oude huisknecht (ooit slaaf) en de gouvernante
  • de werkgever, de zakenman
  • de werknemers: de kantoorbediende, het kamermeisje, de stationschef, de postbeambte
    .

Drie generaties

De Kersentuin wordt bevolkt door personages van alle leeftijden. Er verschijnen drie generaties, uit drie perioden van het Russische tsaren-rijk.

  1. opkomst – de grootgrondbezitters, met hun slaven (Firs als enige overlevende)
  2. ondergang – de huidige grootgrondbezitters, met hofhouding, passief, consumerend (Ljoebov, Gajew, gouvernante)
  3. opkomst – een nieuwe generatie, actief, werkend (Lopachin, Anja, Doenjasja, Jasja, Jepichov)
eerste generatie tsaren-tijdperk, met slaven
 Firs, 87 jaar huisknecht, ex-slaaf arbeidersklasse actief – dienstbaar
 tweede generatie  tsaren-tijdperk, grootgrondbezitters
 Ljoebow grootgrondbezitter bezittende klasse passief
 Gajew, 51 jaar grootgrondbezitter bezittende klasse passief
 Pisjtsjik grootgrondbezitter bezittende klasse passief – met geluk
 Charlotta gouvernante boven de partijen actief – met magie!
 derde generatie    opkomst van de zakenwereld
 Warja, 24 jaar pleegdochter afwachtend in leven en liefde actief – in het werk
passief
– in de liefde
 Lopachin  zakenman onhandig in leven en liefde actief – in het werk
passief – in de liefde
 Anja, 17 jaar dochter: het huis uit volop in leven en liefde actief
toekomstgericht
Trofimow, 27 jaar eeuwige student:
de wereld in
“boven leven en liefde” actief
maatschappijkritisch
    
Jasja huisknecht arbeidersklasse passief – egocentrisch
Doenjasja kamermeisje arbeidersklasse actief – ondernemend
Jepichow kantoorbediende arbeidersklasse actief – met pech

 


Relaties… of juist niet

Verreweg de meeste personages in de wereld van De Kersentuin zijn alleen op de wereld! Van jong tot oud… Er wordt hier en daar een kleine poging ondernomen om een liefdesrelatie van de grond te krijgen, maar resultaat heeft dat niet. Of – erger nog – er wordt uitsluitend gehoopt op een wonder, maar daar wordt niets voor gedaan.  Nergens een liefde te bekennen – een enkele uitzondering daargelaten. Hieronder een overzicht van het schrijnend tekort aan liefdesrelaties.
.

1. Alleen op de wereld

  • Firs breekt als alleenstaande alle records! In de 87 jaar van zijn uitzonderlijk lange leven was hij als vanzelfsprekend alleen-op-de-wereld… Maar toch: hij kent juist tevredenheid in zijn positie van alleenstaande figuur, dienstbaar aan zijn meerderen. Alleen, maar niet eenzaam.
    .
  • Gajew heeft geen relatie en is terug naar af: een broer-zus-verbond. Uit zijn voorgeschiedenis is ons geen relatie bekend. Een eeuwig vrijgezel. Waarom? – dat blijft onbekend. Veel problemen lijkt hij daarmee niet te hebben, carambole is zijn grote liefde.
    .
  • Charlotta was van meet af aan alleen op de wereld. In heel haar tijdloze bestaan is er nog nooit iemand van het andere geslacht binnen haar persoonlijk territorium gekomen. En dat betreurt zij dan. Maar dat houdt zij zelf graag zo in stand. Zij arriveert in de Kersentuin met haar hondje aan de lijn, zij vertrekt uit de Kersentuin met haar hondje aan de lijn.
    .
  • Pisjtsjik, alleenstaand zonder nadere uitleg. Hij is solo-ceremoniemeester op het dansfeest.  ‘Promenade á une paire!’ roept hij de dansparen toe. De meeste tijd van zijn leven besteedt hij echter aan het bij elkaar sprokkelen van leningen, om zijn dagelijks bestaan overeind te houden. Uiteindelijk valt hem het geld in de schoot – van geluk moet je het hebben. Ergens achter de coulissen heeft hij een dochter, maar dat doet er verder kennelijk niet toe.
    .

2. Incomplete relaties

  • Mevrouw Ljoebow verloor haar eerste man, zes jaar geleden overleden. Haar 2e man is intussen nergens meer te vinden. Zij wordt nu terzijde gestaan door haar broer.
    .
  • Het gezin van Ljoebow voldoet ook niet aan het standaard-plaatje, waar de kinderen thuis samen ‘groot worden’ en opgroeien, onder de hoede van mamma en pappa. Vader is zes jaar geleden overleden. Grisja, de jongste zoon, is reeds overleden. Warja is er ooit als pleegdochter bij gekomen. Alleen dochter Anja volgt het doorsnee lijntje van kind in het gezin.
    .  

3. Onbeantwoorde liefdes

  • JepichowDoenjasja en Jasja vormen met z’n drieën een rijtje hartenjagers zonder enige wederzijdse liefde. De één valt op de ander, maar niet andersom.  Jepichow doet wanhopig aanzoeken richting Doenjasja, die op haar beurt alle hoop richt op Jasja, die daar geen ‘nee’ tegen zegt, zolang dat handig voor hem is. Dit drietal lijkt wel de voorloper van het trio dat Met gesloten deuren werd veroordeeld tot een eeuwige vicieuze cirkel: Garcin wil wat met Ines, maar die wil wat met Estelle, maar die wil wat met Garcin, maar die wil wat met Inez, enzovoort, enzovoort. In De Kersentuin worden de liefdesperikelen in ieder geval wat luchtiger tentoongesteld.
    .
  • Warja en Lopachin spelen al twee jaar lang een ontmoedigend welles-nietes-spelletje. Van uitstel komt afstel – en dat is hier wederzijds. Lopachin is in deze het tegenovergestelde van Ljoebow.  Deze dame volgt hartstochtelijk haar gevoelens, maar dan zonder enig praktisch, laat staan financiëel inzicht: uiteindelijk failliet. Lopachin daarentegen heeft dankzij een praktische inzicht wel zijn (financiële) zaken prima voor elkaar, maar met zijn gevoelens – en zeker met verliefdheid – weet hij zich absoluut geen raad: alles blijft steken in ongemakkelijke uitvluchten. Ook Warja is niet in staat enig initiatief te nemen. Herhaaldelijk wordt zij door intimi aangespoord actie te ondernemen richting Lopachin, maar zij krijgt het niet voor elkaar. Waar het gaat om haar eigen gevoelens blijft bij Warja alles steken in haar onvermogen om ook maar iets letterlijk uit haar mond te krijgen. Herhaaldelijk springen haar de tranen in de ogen of legt zij de handen op haar oren. ‘Kwam God ons maar te hulp’, smeekt zij meerdere malen. En daar laat zij het bij.

Anja: (Omhelst Warja – zachtjes) Warja, heeft hij je nu al gevraagd? (Warja schudt het hoofd ontkennend) Hij houdt toch van je? … Waarom praten jullie het niet uit? Waar wachten jullie op? 
Warja: Ik geloof dat het nooit iets wordt tussen ons. Hij heeft het zo druk met zijn zaken. Hij heeft andere dingen aan zijn hoofd. God zij hem genadig, ik vind het zo moeilijk hem te zien. Iedereen praat over onze bruiloft, iedereen feliciteert me, maar in werkelijkheid is er helemaal niets… een droom…
.                 [HHo:
Maar nauwelijks heeft Warja enkele woorden aan dit heikele onderwerp
.               besteed of ze maakt rigoureus een switch om daar weer vanaf te zijn…]

Warja: (Op ’n andere toon) Die broche, die je daar hebt… net een kleine bij…
(1e bedrijf, blz. 7)

En dan gaat het gelukkig weer ergens anders over…
.

4. Wederzijds…

  • Anja en Trofimov vormen als duo de uitzondering op de regel. Zij nemen de wereld zoals deze is, en zoals deze ook voortdurend verandert. Zij zoeken elkaar steeds weer op, met wederzijdse belangstelling, en wandelen steeds hun eigen weg rondom de kersentuin. En aan het eind van het verhaal zijn zij het enige stel dat nog compleet is en zo de wereld intrekt. Samen gaan Anja en Trofimow vol vertrouwen de toekomst tegemoet, zoals zij herhaaldelijk en weloverwogen hebben aangekondigd. Bij hun vertrek uit de Kersentuin vullen hun laatste woorden elkaar volledig aan.
    .
    Anja: Vaarwel huis! Vaarwel mijn oude leven!
    Trofimow: Welkom nieuw leven! … (Af met Anja)

.
Enkele kleine portretten

  1. Firs
  2. Charlotta
  3. Gajew
  4. Lopachin
  5. Trofimow

1. FIRS

Een inmiddels oeroude telg uit de oudste generatie. Eerder in zijn leven was hij als slaaf in bezit c.q. in dienst van de grootgrondbezitters. Uit die positie werd hij later dan wel bevrijd, maar daar zat hij niet op te wachten… Nog steeds vindt hij dat geen vooruitgang. Integendeel.

Firs: (…) En toen wij lijfeigenen, vrij werden, was ik net opperkamerheer geworden, en toen heb ik mijn vrijheid geweigerd, ik ben bij meneer op ’t landgoed gebleven. (Pauze) En ik weet nog goed – iedereen was blij – maar blij met wat – , dat wisten ze zelf niet.

De bevrijding noemt hij later zelfs expliciet een ramp!

Bij zijn eerste opkomst, midden in de nacht dat het reisgezelschap thuis komt, meldt de regie-aanwijzing overduidelijk: ‘Leunend op een stok beent Firs vlug over het toneel.’  Zijn dienstbaarheid is zo vanzelfsprekend, dat zelfs zijn ouderdom en lichamelijke aftakeling daar niets aan af doen.

Ljoebow: Wat ben jij óud geworden, Firs.
Firs: Wat kan ik voor u doen, mevrouw?
Gajew: Ze zegt dat je zo óud bent geworden!
Firs: Ik leef al heel lang, ja!

In het derde bedrijf, tijdens het feestje in de balzaal, noteert Firs zowel de achteruitgang van zijn eigen gezondheid als die van de feestjes in de balzaal, waar ooit eens generaals, baronnen en admiraals kwamen, maar die nu worden platgewalst door al te simpele postbeambten en een stationschef… en die komen niet eens graag! De geschiedenis van een glansrijke generatie loopt ten einde, en tegenwoordig vraagt het feestelijke bal zijn prijs. De absolute tegenhanger van deze oude en gedreven huisknecht is de jonge, werkschuwe en zelfgenoegzame huisknecht Jasja, met zijn al te westerse ambities:

Jasja: Je verveelt me, opa! (Gaapt)  Voor mij mag jij d’r morgen tussenuit knijpen.
Firs: Ach jij, niksnut… (Mompelt voor zich uit)

Voor Jasja is deze vervloeking een al te dagelijkse kreet. Andere teksten weet hij nauwelijks te bedenken. Maar de goede toeschouwer zal uiteindelijk zien dat de vervloeking van de oude generatie door de jonge generatie waarheid wordt: uiteindelijk sterft Firs! Dat naderende eindpunt had Firs (namens Tsjechow!) overigens al eerder voorspeld dan de toeschouwer c.q. de lezer bij eerste lezing, had kunnen begrijpen. Nauwelijks is de reizende familie na vele jaren terug in huis, of hun oude, trouwe huisknecht meldt opgewekt:

Firs: Mijn mevrouw is terug! Dat ik dat heb mogen beleven! Nu kan ik tenminste in vrede gaan… (Huilt van vreugde).

Dat zal dan ook zo gebeuren, op het einde van de voorstelling. Als iedereen is vertrokken, als alle deuren zijn gesloten, horen we de doffe bijlslagen in de kersentuin. En dan de voetstappen van Firs, onopgemerkt achtergebleven. Nog even, en dan maakt de moeheid een einde aan zijn leven. Deze oude generatie neemt met weinig woorden afscheid van de wereld. Tot het laatste moment klinkt zijn zorgzaamheid voor zijn meerderen.

Tsjechov toont hier twee versmolten stervensprocessen: van Firs èn van de Kersentuin. Samen vormen zij één geheel – de uitgebloeide generatie. We horen de bijlslagen, ‘eenzaam en treurig’,  waarmee de Kersentuin wordt geveld, en tegelijkertijd zien we hoe Firs zich op de sofa neerlegt – om nooit meer op te staan. En de woorden die hij tot slot spreekt, zijn ook de woorden van de Kersentuin

Firs: Mij hebben ze vergeten… ’t Geeft niet… ik ga hier even zitten. En Leonid Andrejitsj heeft natuurlijk zijn bontjas niet aan, die is in zijn gewone jas vertrokken… (Zucht) Ik heb toch niet goed opgelet… o die jonge mensen! (Mompelt iets onverstaanbaars) Het leven is voorbijgegaan, alsof je nooit geleefd hebt. (Gaat liggen) Even liggen… Geen greintje kracht heb je meer… niks is er overgebleven, niks… ach jij… niksnut… (Blijft onbeweeglijk liggen)

Firs sterft… en met hem sterft het tijdperk van de Kersentuin.


2. CHARLOTTA

In gezelschap van Jasja, Doenjasja en Jepichodow,  opent Charlotta het tweede bedrijf met een monoloog waarin zij letterlijk haar curriculum vitae opsomt. Of deze tekst voortkomt uit haar-eigen-hardop-gepeins (monoloog interieur) of dat zij hier een vraag beantwoordt richting de anderen is niet direct duidelijk. Maar handig is het wel: het publiek krijgt alle feiten snel op een rijtje. Dat wil hier echter vooral zeggen: dat er over Charlotta juist weinig op een rijtje valt te zetten. Ze zegt niet te weten hoe oud ze is, niet waar ze vandaan komt, niet wie ze is, niet wie haar ouders waren… Een geldig paspoort heeft zij ook niet. Zij mist in haar leven een beginpunt, een bron.

Charlotta is daarmee de “Mysterieuze, Tijden-loze Onbekende”  in deze voorstelling. In dit drama, waarin de factor TIJD voortdurend een grote rol speelt, is Charlotta welhaast de allegorische belichaming van die TIJD. Met haar Tijden-Loze Existentie staat zij bijvoorbeeld recht tegenover Lopachin, die als geen ander het nieuwe tijdperk tot in detail ziet naderen en die alle moeite doet om heden en toekomst in handen te houden. Nauwelijks is het reisgezelschap ’s nachts gearriveerd of Lopachin zet Ljoebow met dat item onder tijdsdruk.

Lopachin: Er moet een definitieve beslissing worden genomen. De tijd staat niet stil.
Ljoebow: Tijd genoeg. (blz. 26)

Het “Mysterieuze” van Charlotta – maar dan in aardse uitvoering – kleeft ook aan de circuskunstjes die zij als klein meisje kreeg aangeleerd: de salto mortale en de goocheltrucjes, die zij nog dagelijks uit de mouwen schudt. Zij is dan ook letterlijk niet te grijpen: goocheltrucjes zijn er niet om uit te leggen, het zullen mysteries blijven. In het begin van het derde bedrijf steelt zij even de show. Zij overdondert Pistsjik met een magische kaarten-truc, met buiksprekerij, met het tevoorschijn toveren van beide zusjes. Het kan niet anders of Pistsjik is totaal gefrappeerd en hij verklaart deze allercharmantste Charlotta dat hij gewoon verliefd op haar wordt… Ze gooit dan tot slot een deken over zijn hoofd en verdwijnt – maar dat doet ze dan werkelijk. Want mannen…?

Hoe oud Charlotta ook moge zijn, vrijgezel is zij nog steeds. En het ziet er naar uit dat zij dat ten alle tijden zal blijven. Mannen houdt zij ver van haar lijf. Het eerste wat zij doet bij de begroetingbij thuiskomt, na jarenlange afwezigheid, is het expliciet weigeren van Lopachin’s handkus – om erger te voorkomen, naar eigen zeggen. Haar beroep van gouvernante – plaatsvervangend moederfiguur – veronderstelt ook een eeuwig alleenstaande dame. Op al te nauwe contacten zit zij niet te wachten. Maar toch mist zij de aanwezigheid een ander

‘Ik zou zo graag eens met iemand praten, maar met wie… ik heb niemand.’ Zo zegt zij het. Maar het blijft een welles-nietes-formule. Vervolgens bestempelt zij de zingende mannen als jakhalzen en noemt zij Jepichodow ‘een slimme kerel, maar ook ’n hele afschuwelijke kerel. De vrouwen zullen wel veel van je houden. Brrr!’ Haar conclusie is altijd hetzelfde…  ‘Die hoogvliegers zijn altijd even stom, niet één waar ik mee praten kan… Altijd ben ik alleen… ik heb niemand, en… wie ik ben, waarom ik er ben, God mag ’t weten…

Charlotta laat zich niet vatten. Door niemand. Charlotta is zo ongrijpbaar als de tijd.


 3. GAJEW

Stanislavsky speelt Gaiew

Samen met zijn geliefde zuster is Gajew eigenaar van de Kersentuin. Méér valt daar niet over te zeggen, want méér weet hij er ook niet van, laat staan dat hij er iets voor dóet. Gajew is simpelweg zoiets als eigenaar en dat is hem door het lot zo gegeven. Zijn voorouders hebben ooit een imperium opgebouwd, met al hun kwaliteiten terzake, en vervolgens is die rijke bron – simpelweg – bij Gajew terecht gekomen, die echter geen andere kwaliteiten heeft dan het plukken van de kersen uit de tuin. Met als gevolg dat de ooit zo rijke bron langzaam maar zeker volledig wordt leeg gegeten door wie toevallig de passieve grondbezitter is. Rijk geboren, niets gedaan… Gajew mist alle kwaliteiten: hij heeft geen enkel verstand van het product (kersen) en de productie (kersentuin), en vooral: hij heeft hier absoluut geen belangstelling voor – behalve enkele nostalgische herinneringen. Naast ieder zakelijke inzicht mist hij dan ook nog eens alle zelfdiscipline, mensenkennis, autoriteit, humor, initiatief – en noemt u maar op.  Alles in de 51 jaar van zijn leven gaat helemaal vanzelf: zonder eigen inzet en verantwoordelijkheid.

Overigens mogen we ook nog even noteren dat hij geen echtgenote aan zijn zijde heeft dan wel wenst. Als vanzelfsprekend alleen op deze wereld. Voor deze grootgrondbezitter bestaat er in het hele leven slechts één onderwerp dat de moeite is: carambole! Wanneer wij hem voor het eerst op toneel zien verschijnen, na vele jaren weer thuis, maakt hij ‘… bij het lopen bewegingen, alsof hij aan het biljarten is.‘ Let wel op: Gajew práát wel voortdurend over zijn succesvolle strategieën bij carambole, maar hij speelt in werkelijkheid niet één bal! Nooit. Dat is een rake metafoor.

Gajew: Snijden in de hoek. Carambole. Vroeger sliepen wij in deze zelfde kamer, zusje,
jij en ik samen, en nu ben ik al 51… vreemd hè… of niet…?
Lopachin: Ja, de tijd gaat voorbij.
Gajew: Wat? … Heh?
Lopachin: De tijd, zeg ik, gaat voorbij.
Gajew: Het ruikt hier naar… patchouli!

In bovenstaand dialoogje wordt Gajew door Tsjechow prachtig naast zijn ultieme tegenpool geplaatst: Lopachin is zo concreet als maar kan: de tijd gaat voorbij! Dat is een feit.  Dus wat doe je in die tijd? Lopachin maakt dan werk van zijn winkel. Maar Gajew blijft – stokdoof – hangen in de goeie ouwe tijd.


4. LOPACHIN

De eersten die op het toneel verschijnen – midden in de nacht – zijn Doenjasja en Lopachin.

Lopachin: Daar is de trein. Goddank. Hoe laat is het?

De eerste woorden in deze voorstelling komen van Lopachin – en dat is geen toeval. Lopachin is in dit stuk letterlijk en figuurlijk, altijd en overal de eerste – dankzij Tsjechow uiteraard. Dat is typerend voor dit personage doorheen het hele stuk: hij neemt voortdurend  het voortouw, hij zorgt dat allerlei zaken geregeld zijn, hij helpt anderen met van alles. Een ondernemer in de ware zin van het woord. Hij zou in deze nacht dan ook het reisgezelschap van het station naar huis brengen. Belofte maakt schuld en hij verwijt zichzelf dan ook dat hij in slaap is gevallen.

Ook zeer kenmerkend voor Lopachin, is dat hij hier onmiddellijk vraagt hoe laat het is… want als iemand in dit stuk werkelijk alles op tijd wil doen, dat is dat Lopachin, alert als geen ander. Aan het begin van het vierde bedrijf, terug in diezelfde kamer als bij eerste bedrijf, maar nu in de herfst, is het wederom Lopachin die de tijd van minuut tot minuut in het oog houdt – en herhaaldelijk!

Lopachin: Het is oktober buiten, maar het is zonnig en stil, het lijkt wel zomer. Goed om te gaan bouwen. (Kijkt op zijn horloge, naar de deur) Mensen, denk erom, we hebben alles bij elkaar nog maar zesenveertig minuten voor de trein vertrekt. Dat betekent dat we over twintig minuten naar het station moeten. Schiet op!

Op ieder personage in dit stuk drukt de factor TIJD een andere, stevige stempel. Sommigen blijven hangen in de verleden tijd, anderen staan volop in de actualiteit, richten zich op de toekomst. Lopachin is de enige die de ramp van de kersentuin ziet aankomen, die enige die waarschuwt dat er NU wat moet gebeuren, en de enige die er uiteindelijk wat mee doet.

Lopachin is voorloper van een nieuwe maatschappelijke klasse. Zijn vader was boer, maar inmiddels heeft hij zich opgewerkt tot een geslaagd zakenman, die zelfs aankomend miljonair wordt genoemd. Een nouveau riche noemt men dat. Maar toch blijft hij, naar eigen zeggen, gewoon een boer. Daarmee is ook het verschil aangeduid met de grootgrondbezitters. Lopachin heeft zijn succes niet te danken aan toevallige afstamming, maar aan zijn eigen initiatieven en inzet. Waar Ljoebow en Gajew hun bezit voor geen cent zelf hebben opgebouwd en voor geen meter weten te beheren, heeft Lopachin met stevig werken zijn ooit lege portemonnee tot de rand weten te vullen. En waar Lopachin geen opvoeding in hoog milieu heeft genoten, daar missen Ljoebow en Gajew – zelfs op hoge leeftijd! – nog steeds ieder realiteitsbesef. Wanneer Ljoebow aan een bedelende voorbijganger méér geld geeft dan gevraagd, zoekt zij ‘de oplossing’ maar weer bij de verbijsterde Lopachin:… wilt u mij nog wat lenen!…‘ En als vanzelfsprekend neemt Lopachin wederom de rol van mecenas op zich…

Lopachin wordt duidelijk neergezet als een positieve figuur in het grote gezelschap. Hij mag dan wel zo succesvol en rijk zijn als het cliché maar wil (Oom Dagobert is er niets bij), maar hij is absoluut niet de negatieve “cliché kapitalist”, die zijn winst haalt uit de uitbuiting van zijn arme arbeiders. Herhaaldelijk adviseert hij de oude garde om nog iets van het ondergaande schip te redden, hij geeft hen adviezen zonder eigen belang, maar helaas… de potentiële drenkelingen doen daar niets mee. En ondertussen leent hij hen geld, terwijl hij kan weten dat dat nooit meer terug zal komen… Nergens krijgt deze zakenman een negatief stempel opgedrukt. Geen uitbuiter, geen luie donder, geen egoïst.

De grootste gebeurtenis binnen het stuk is aan Lopachin te danken en is puur zakelijk: uiteindelijk is hij het die de failliete kersentuin opkoopt en daar een nieuwe toekomst zal bouwen. Jammer voor de kersentuin, maar een onvermijdelijke werkelijkheid, die Lopachin onder ogen ziet – en onder handen neemt. Uiteindelijk was er niets anders mogelijk! Het is dan ook echt niet op zijn plaats om Lopachin af te schilderen als een gladde handelaar met winstbejag, zoals wel eens wordt geprobeerd. Tsjechow laat hier overduidelijk zien hoe de eigenaren niets, maar dan ook helemaal niets doen om hun sentimentele dromen tot realiteit te maken. Anders gezegd: ze jammeren van alles, maar ze doen niets om de Kersentuin te redden. Eerlijk gezegd sterft niet de Kersentuin uit, maar de klasse van grootgrondbezitters. En dat is terecht. Dankzij Lopachin is er na dit tijdperk ‘een vervolg’, hoe dan ook… In dat opzicht staan Lopachin en Trofimow broederlijk naast elkaar: hoe verschillend zij het ook aanpakken, zij gaan beiden met een positief oog de toekomst tegemoet. Daarin herkennen zij elkaar uiteindelijk dan ook. Daarover hieronder meer, wanneer we nader kennis maken met Trofimow .

Dan nog even aandacht voor de lang-verwachte-maar-nooit-gekomen-relatie tussen Lopachin en Warja. Iedereen heeft het er over, maar zelf doen zij er niets aan. Moeder Ljoebow en Oom Gajew veronderstellen een wederzijdse belangstelling tussen deze solisten, en sporen hen herhaaldelijk aan tot een huwelijk. Maar zelf blijven deze huwelijkskandidaten passief in het liefdesleven. Anja spreekt veel hoop uit, maar doet niets. En Lopachin is dan wel een ondernemend zakenman, maar in de liefde neemt hij geen enkel initiatief: als het even kan, ontspringt hij de dans. Dat alles vraagt uiteraard dat we een aannemelijke verklaring zoeken voor dit permanente zwarte gat. 

Dat Lopachin een slimme truc in puur eigen belang zou uitvoeren, schuiven we direct terzijde. Nergens geeft Tsjechow daartoe immers een hint. We kunnen de vraag ook even anders formuleren: waarom is Lopachin niet rijk èn gelukkig in de liefde tegelijkertijd? Het antwoord is simpel: daarmee zou hij een dubbel toppunt van geluk hebben bereikt: op zakelijk én op persoonlijk vlak! Dat zou wat al te gelukzalig zijn. Binnen dit stuk hebben alle personages – op recept van Tsjechow – zowel hun plus- als min-punten. Wat de één heeft, heeft de ander niet – en andersom. Een mens kan niet alles hebben.Mevrouw Ljoebow houdt dan wel echt veel van alle Kersentuinen in de hele wereld, maar ze kan er zakelijk iets mee. Lopachin – omgekeerd – kan zakelijk dan wel van alles, maar deze simpele boerenjongen is de schaamte nog lang niet voorbij. De liefde… het andere geslacht… jezelf bloot geven… dat zijn géén zaken. De liefde is niet te verhandelen…  

In het tweede bedrijf, blz. 30, spoort Ljoebow spoort hem weer eens aan tot een huwelijk met Warja. Het letterlijke antwoord van Lopachin op dit huwelijksvoorstel is zo simpel als maar kan – en juist daarom zeer opvallend: JA. Eén woordje slechts. Dat is precies het simpele antwoord dat bruid en bruidegom per traditie geven op de vraag van de ambtenaar die het huwelijk voltrekt: Ja! Méér hoeft en mág er dan niet gezegd worden: het JA-woord. We houden het er op, dat Lopachin inderdaad wel wil, maar dat met geen mogelijkheid uit zijn keel krijgt – zogezegd. Zelfs dat ene woord is hem emotioneel teveel. Hij wíl het wel, maar hij kán het ziet.

Ook heeft Lopachin, met al zijn onmacht in de liefde, een overeenkomst met Hamlet – die tot in den treure belooft om eigenhandig wraak te nemen, terwijl ondertussen de liefde langs de kant wordt geschoven, tot groot verdriet van Ophelia c.q. Warja. De vergelijking met Hamlet wordt door Tsjechow overduidelijk aangedragen in het tweede bedrijf, waar Lopachin een (mislukte) poging doet de woorden te citeren van Hamlet richting Ophelia (zie Hamlet, scène III.1). Zoals gezegd: enige culturele bagage heeft Lopachin van huis uit niet gekregen, maar hij heeft er wel eens wat van gehoord. Dat is ook te merken… want Ophelia heet toch echt niet “Ochmelia”

Ljoebow: Laten we gaan mensen, ’t is tijd.
En voor jou, Warja, hebben we hier de ware Jakob gevonden. Ik wens je geluk.
Warja: (in tranen) Daar mag u geen grapjes over maken, Mama.
Lopachin: Ochmelia, ga in een klooster…
Gajew: Eh… Mijn handen trillen: ik heb ik lang niet gebiljart.
Lopachin: Ochmelia, o nimf, gedenk me in je gebeden.
Ljoebow: Kom, mensen, we gaan, we moeten zo eten.
Warja: Ik ben zo van hem geschrokken, mijn hart bonst ervan.
.   (HHo: met ‘hem’ doelt Warja hier op de bedelaar, die zojuist van Ljoebow een goudroebel kreeg)

Lopachin: Ik herinner u er nog even aan, beste mensen, op 22 augustus
wordt de kersentuin verkocht. Denkt u daaraan…! Denkt u daar aan.
(2 bedrijf, blz. 37)

In alle onhandigheid binnen de situatie roept Lopachin maar zoiets als hij Hamlet ooit hoorde roepen, die op zijn beurt zulks handig achtte richting zijn verborgen liefde. Met averechts effect richting geliefde. De liefde blijft haperen voor wie het niet over de lippen krijgt. Er is verder geen aanleiding om te zoeken naar “diepere pseudo-psychologische verklaringen in het zielenleven” van het personage Lopachin. Regisseur Stanislawsky, met zijn overgrote inlevingsvermogen, zou zeker eigenhandig veel motieven hebben gezocht en ‘gevonden’ in deze komedie, maar Tsjechow heeft ze er toch echt niet verstopt, lijkt mij althans. De heren verschilden dan ook vaak van mening op dit gebied.

Overigens heeft de gretige lezer al eerder in het stuk gezien hoe Tsjechow via Lopachin een knipoog maakt richting Hamlet. Bij de start van het eerste bedrijf komt Lopachin namelijk op met een boek in de hand…. ‘Zit ik een boek te lezen en begrijp er niets van. Zat ik te lezen en viel ik in slaap.’ Lezen is van belang. Of in ieder geval: de poging daartoe. Ook Hamlet, een ware student aan de universiteit(!), en zodoende zeer vertrouwd met boeken, verschijnt eens ten tonele met een boek in zijn handen. Dat houdt hij dan opzettelijk op-de-kop, om zo de indruk te wekken dat hij niet helemaal in orde zou zijn. Dat lukt. Iedereen trapt er in, ook Ophelia. En ook enkele lezers… maar dat terzijde.

Misschien had Lopachin, in al zijn amoureuze onmacht, beter inspiratie kunnen halen uit Cyrano de Bergerac, door een undercover agent op Wanja af te sturen, met playback-act. Want zeg nou zelf…?


5. TROFIMOW

Om maar met de deur in huis te vallen: wij verdenken Trofimow ervan dat hij een dubbelganger is van niemand minder dan Tsjechow zelf. De auteur in vermomming dus, die één van zijn personages bij tijd en wijle gebruikt als doorgeefluik van zijn eigen woorden. In de klassieke dramaturgische terminologie heet zo’n personage dan een raisonneur. Om zo’n personage in de oren van het publiek betrouwbaar te laten klinken, is het wel zo handig om hem op enige afstand van de strijdende partijen te houden, zodat we hem geen al te grote partijdigheid kunnen verwijten. Belangeloze adviezen, daar gaat het om.

Tsjechow leest voor (De Meeuw)

Trofimow en Tsjechow – die kunnen (niet altijd, maar wel vaak) samen door één deur.
Zo krijgt Trofimow in diverse, uitgebreide monologen regelmatig de kans om filosofische overwegingen en praktische conclusies te etaleren. Tussendoor hoor je dan nogal eens de schrijver: met de nodige uitleg en goede bedoelingen. Wel hebben de utopische toekomstbeelden van Trofimow een al te optimistisch halleluja-gehalte om die ook rechtstreeks aan Tsjechow te verbinden – daar is Tsjechow zelf ongetwijfeld wat realistischer. Maar de ironie waarmee Trofimow de feestgangers te lijf gaat en zijn polemiek uitvoert, heeft hij absoluut te danken aan Tsjechow zelf, die zulke scherpzinnige, rake, ironische teksten ook graag in de mond legde van de personages in zijn kluchten! Opvallend is tenslotte ook, dat Trofimow, samen met Anja, de kans krijgt om werkelijk ieder bedrijf af te sluiten! Dat lijkt geen toeval. Daarover meer bij het slot van dit onderwerp.

Met zijn leeftijd van 26 á 27 jaar (aldus ingeschat door Ljoebow)  is Trofimow toch nog steeds student. Dat wordt door iedereen als zeer opmerkelijk beschouwd – ook door hemzelf. Niet meer jong, nog steeds student, en nu al zo kaal als een oude man. En met bril. Ondertussen heeft deze eeuwige student een bijbaantje als docent, om de kosten te dekken. Hij staat nog niet in het ‘gewone leven’ van de volwassenen, hij heeft nog geen vaste plek in het burgerlijke netwerk. Als buitenstaanders kunnen studenten (en ook schrijvers!) zo vanaf de zij-lijn de wedstrijd in de samenleving volgen. Langs de kant hebben zij alle tijd en ruimte voor hun bespiegelingen. Trofimow kijkt goed om zich heen – en vooral vooruit in de tijd. Daarin is hij de absolute tegenpool van Firs, die zichzelf heeft vastgeklonken in het tsaristische verleden.

Overigens maakt Lopachin over de leeftijd van Trofimow een opmerkelijke, ironische grap: ‘Hij loopt tegen de vijftig, maar is nog altijd student.’ (2e bedrijf, blz. 32) Nu weet Lopachin wel degelijk dat Trofimow nog lang niet zo oud is – hij overdrijft dat om te pesten. Maar ’toevallig’ krijgt Trofimow dan wel even de leeftijd van Tsjechow toebedeeld, die bij het schrijven van dit stuk 44 jaar oud was.

Zoals al eerder gezegd vormen Trofimow (27 jaar) en Anja (17 jaar) het enige duo dat de storm des tijds schijnt te overleven. Zij zien de actualiteit onder ogen. Zij klampen zich niet vast aan de oude thuishaven, hoe fraai die ook geweest was. Zij delen samen hun gedachten, zij wandelen in harmonie door de natuur van de Kersentuin – en vandaaruit gaan zij de toekomst tegemoet. Trofimow formuleert aan de lopende band zijn politieke statements, die alle beperkte burger-belangetjes overstijgen. Hij is dan ook niet voor een al te persoonlijk gat te vangen. Met zijn maatschappij-kritische blik veroordeelt hij de uitgebluste intellectuelen, en komt hij op voor de uitgebuite arbeiders. Wanneer het optimistische tweetal aan het einde van het 2e bedrijf weer eens het toneel voor zichzelf heeft, rijgen de bespiegelingen van Trofimow zich aaneen tot een hoopvol verlangen naar de toekomst…. met revolutionaire kreten en een utopisch kleurtje. En als vanzelfsprekend verheft hij herhaaldelijk zijn verhouding met Anja tot een platonische liefde, die boven alle banale twijfel is verheven.

Trofimow: Warja is bang dat wij ineens op elkaar verliefd worden, en daarom is ze de hele dag niet van ons weg te slaan. Ze kan met haar beperkte verstand niet begrijpen, dat wij boven de liefde staan. Weg met al die kleinburgerlijke drogbeelden, ze beletten je echt vrij en gelukkig te zijn, en dat is het doel en de zin van ons leven. Voorwaarts! Onweerstaanbaar gaan we af op de heldere ster, die daar in de verte straalt. Voorwaarts! Niet achterblijven, vrienden!
Anja: (Klapt in haar handen) Wat zeg je dat mooi! (Pauze)  ’t Is hier heerlijk vandaag!
Trofimow: Ja, het weer is fantastisch.
(2e bedrijf, blz. 37)

Deze laatste, simpele zinnetjes – zoals over het weer – zijn trouwens zeer kenmerkend voor de dialogen van Trofimow en Anja. Naast alle grote filosofieën en toekomstplannen, delen zij ook vaak het genieten van het hier en nu: het mooie weer… de fraaie natuur… Zij kunnen zich verbazen over alles wat er nu is te zien – en daarvan genieten. In dit toneelstuk zijn zij daarmee de enigen – maar ik sluit mij daar graag bij aan.

Trofimow: Als het winter is, sterf ik van de honger, ben ik ziek, heb ik zorgen, ben ik arm als een bedelaar en – waar heeft het noodlot me al niet heen gejaagd, waar ben ik niet allemaal geweest! En toch, was heel mijn ziel elke minuut van de dag en de nacht vervuld van onverklaarbare voorgevoelens.
(slot 2e bedrijf, blz. 39)

Ook hier zien we een overeenkomst tussen Trofimow en Tsjechow: beiden werden zwaar getroffen door ziekte, maar bleven onverwoestbaar optimistisch. Zij laten het verloren verleden achter zich, met alle vertrouwen in de toekomst. Trofimow spreekt daarover, mede namens Tsjechow, de waarheid.

Trofimow: Of het landgoed vandaag verkocht is of niet – dat maakt toch geen enkel verschil? Met het landgoed is het al lang afgelopen, er is geen weg terug, het pad is dichtgegroeid. Kom, wees kalm, m’n lieve mevrouw (= Ljoebow). ’t Heeft geen zin onszelf voor de gek te houden, we moeten één keer in het leven de waarheid recht in de ogen durven zien.
(3e bedrijf, blz. 45)

Inderdaad, kunnen we zeggen: dit is de waarheid, die Tsjechow bloot legt met De Kersentuin… de locatie waar iedereen zichzelf voor de gek houdt.  Mevrouw Ljoebow roept dan wel dat Trofimow te jong is om zich over levensvragen uit te spreken, maar inmiddels hebben wij, in het publiek, herhaaldelijk kunnen zien dat het juist Ljoebow is, die maar wat klungelt in haar onbeholpen rol van volwassene. Bij haar winnen de heftige emoties het voortdurend van de juiste overwegingen. Deze lieve moeder gunt Trofimow dan wel een huwelijk met haar dochter Anja, maar ze meent dat deze ‘malle jongen’ daar voorlopig nog niet aan toe is: ‘… je moet je studie afmaken. Je doet helemaal niets, het noodlot slingert je maar van de ene plaats naar de andere, dat is toch raar… waar of niet? Ja? En je moet iets aan je baard doen, dat ie wat voller wordt.Ondertussen slingerde zij zichzelf door heel Europa, richting faillissement…

Trofimow bestempelt de toekomstige miljonair Lopachin als een roofdier: alles verslindend, maar nodig voor het evenwicht in de natuur. Maar uiteindelijk, wanneer deze tegenpolen afscheid nemen van elkaar, laat Trofimow nog een andere kant zien. ‘Hoe dan ook, toch mag ik je wel. Je hebt fijne, gevoelige vingers, als van een artiest, je hebt een fijne, gevoelige ziel…’ Waarop Lopachin hem omhelst. Daarmee is de verhouding tussen deze mannen uiteindelijk zeer positief te noemen. Beiden zijn zeer toekomstgericht met een positieve inzet – ieder op een totaal eigen wijze. Lopachin biedt Trofimow nog financiële hulp aan, maar dat slaat deze af: hij heeft al een beetje verdiend met een vertaling. Daarmee toont hij zich standvastig in zijn goede voornemens: hij laat zich niet verleiden door al te makkelijke oplossingen, hij ploetert vrolijk voort met de gegeven realiteit.

Trofimow: Al geef je me er 200.000, ik neem het niet aan. Ik ben een vrij mens. (…) Ik red het wel zonder jullie, ik kan jullie zelfs voorbijstreven, ik ben sterk en trots. De mensheid is op weg naar de hoogste waarheid, het hoogste geluk dat op aarde mogelijk is en ik loop in de eerste gelederen.
Lopachin: En jij denkt dat je er komt?
Trofimow: Ik kom er. (Pauze) Ik kom er, of ik wijs anderen de weg om er te komen.
(In de verte horen we hoe met bijlslagen de bomen geveld worden.)

Tenslotte valt ons op, dat Trofimow en Anja steeds weer betrokken zijn bij het afsluiten van alle bedrijven! Een stiekum systeempje van de schrijver, noemen we dat dan maar.

Slot eerste bedrijf: Trofimow ziet hoe Warja haar slaapdronken zusje Anja, doodmoe van de lange reis, naar haar slaapkamer begeleidt.
   Trofimow (ontroerd) Mijn zonnetje! Mijn lente!

Slot tweede bedrijf: Het tweetal loopt ’s avonds over het veldje en maakt toekomstplannen.
.      Anja: (…) Laten we naar de rivier gaan? Daar is het mooi.
     Trofimow: Laten we gaan. (Beiden af)

Slot derde bedrijfLjoebow blijft huilend achter in de salon, zij heeft de Kersentuin voorgoed verloren.

(Anja en Trofimow komen snel binnen. Anja gaat naar haar moeder en knielt bij haar neer, Trofomow blijft bij de ingang van de zaal staan.) 

Anja: Mama! … Mama, je huilt? Mijn lieve, goeie, mooie mama, mijn allermooiste, ik hou van je… ik zegen je. De kersentuin is verkocht, hij bestaat al niet meer, dat is de waarheid, de waarheid, maar niet huilen, mama, wat je nog hebt, is het leven vóór je, en wat je óók hebt is je zuivere inborst… Ga met me mee, kom, lieverd van me, mee weg van hier, kom mee! … We planten een nieuwe tuin, veel rijker dan deze, je zal het zien, begrijpen, en blijdschap (…) zal neerdalen in je ziel (…) en je zult lachen, mama! Kom, lieverd, kom…

Slot vierde bedrijf: Allen nemen afscheid van de Kersentuin en vertrekken met een rijtuig naar het station. Trofimow heeft de regie in handen: Dames en heren, plaatsnemen in het rijtuig… hoogste tijd… de trein komt zo binnen! Lopachin, de nieuwe eigenaar van het pand, sluit de deuren af.

Anja: Vaarwel huis! Vaarwel mijn oude leven! 
Trofimow: Welkom nieuw leven!  (Af met Anja)

Terwijl Ljoebow en Gajew als laatsten snikkend op het toneel achter blijven, horen wij nog steeds de stemmen van Trofimow en Anja – die inmiddels naar buiten zijn gegaan.

Anja’s stem: (vrolijk uitnodigend) Mama!
Trofimow’s stem: (vrolijk en opgewonden) A-oe!…
Ljoebow: Voor ’t laatst kijk ik naar de muren, de ramen… In deze kamer was moeder zaliger zo graag…
Gajew: Mijn zusje… mijn zusje…
Anja’s stem: Mama!…
Trofimo’s stem: A-oe!…
Ljoebow: We komen!… (Ze gaan weg)

Het is wel opmerkelijk dat Trofimow en Anja als allerlaatsten van het gezelschap vertrekken en zelfs daarna nog de kans krijgen – dankzij Tsjechow – om zich te laten horen vanachter de coulissen! Eveneens opmerkelijk dat Trofimow nu opeens geen woorden meer laat horen, maar een kreet! Tsjechow vertrouwt veel toe aan Trofimow : hij staat voortdurend langs de zijlijn en levert daar zijn commentaar op de handeling, volgens een vaste formule.

 zie verder > Kersentuin, Handelingsverloop