De grote lijn
Expositie en stemmingsinleiding
Motorisch moment
Ontwikkeling en dieptepunt
Crisis en peripetie
Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding
Overzicht van het geheel
Voordat we het handelingsverloop tot in detail analyseren, schetsen we alvast de ‘grote lijn’.
Centraal staat het lijden van Elektra, als een helder contrast:
.
Nu duidelijk is dat we te maken hebben met een positieve protagonist, in een aristotelisch drama, kennen we ook tevoren al de grote lijn van het handelingsverloop: eerst een negatieve ontwikkeling, dan een positieve afwikkeling.
De negatieve ontwikkeling leidt tot het dieptepunt:
het contrast wordt daar opgeheven in het nadeel van Elektra
De positieve afwikkeling leidt uiteindelijk tot het positieve slot:
het contrast wordt daar opgeheven in het voordeel van Elektra
Elektra wil dat de wraak wordt voltrokken…. en … dat gebeurt! |
We hebben inmiddels enig inzicht in de essentie van het handelingsverloop gekregen. Vervolgens gaan we concreet op zoek naar lijnen en punten, te beginnen bij het begin.
Expositie en stemmingsinleiding
Tot waar de expositie loopt, kunnen we nu nog niet weten: het motorisch moment moeten we immers nog ontdekken. We beperken ons daarom tot een korte illustratie van de wijze waarop Sophocles de expositie en de stemmingsinleiding inricht, aan de hand van de eerste monoloog.
Het decor laat het publiek (maar niet de lezer!) een paleis zien, met daarvoor een grote open ruimte – de orchestra (dansplaats) waar het koor zich zal bewegen. Om wélk paleis het gaat, kunnen we alleen opmaken uit de tekst. De pedagoog vertelt wat het publiek niet kan zien of weten. Hij wijst naar de Wolfsmarkt (‘dit hier‘), naar de Hera-tempel (‘daar links’), naar de stad Mycene (‘voor u‘). En het paleis blijkt ‘het Pelopidenhuis‘ te zijn, dat daarmee direct geplaatst wordt in de mythologische geschiedenis.
Het zou merkwaardig zijn, als iemand zomaar – zonder reden en zelfs hardop – de ruimte beschrijft, waarin hij zich bevindt. Al te doorzichtig zou dan de auteur aan het woord zijn, die zijn informatie kwijt moet aan het publiek. De pedagoog heeft echter zelf een goede reden om enige uitleg te geven. Orestes is als klein kind weggevoerd en kan zich zijn geboorteplaats en ouderlijk huis onmogelijk herinneren. De informatie is voor hem dus niet overbodig – en Sophocles laat het publiek ’toevallig’ meeluisteren.
De pedagoog schetst niet alleen een beeld van de ruimte, maar ook van de tijd. Uit zijn woorden maken wij op, dat wij getuige zijn van het moment in de mythologische geschiedenis, waarop Orestes terugkeert tot zijn ouderlijk huis. En om zijn metgezellen tot spoed te manen, wijst de pedagoog ook nog op het tijdstip van de dag – de heren verschijnen wel erg vroeg in de ochtend:
(…) want reeds wekt het zonnelicht
de vogels tot een blijde morgenlied,
en reeds verzinkt de duistre sterrennacht. (vs. 17 e.v.)
Niet toevallig spreekt de pedagoog de beide andere personages bij hun naam aan, en voorziet hij hen – en ook zichzelf – van een korte omschrijving, zodat we weten met wie we te maken hebben. De toeschouwers van Sophocles hoefden die namen niet (zoals velen van ons) op te zoeken in een mythologisch woordenboekje – voor hen ging hier als vanzelf een vertrouwde wereld open.
De voorgeschiedenis van het getoonde moment was de meeste toeschouwers uiteraard zeer bekend. Maar Sophocles laat de pedagoog alle zaken nog eens keurig op een rijtje zetten. Zodoende blijft ‘Elektra’ een autonoom geheel, dat weliswaar verwijst naar een bestaand gegeven, maar niet geheel afhankelijk is van voorkennis bij het publiek.
Het vervolg van de expositie stellen we aan de orde bij de behandeling van het motorisch moment. Rest ons nog een enkel woord te wijden aan de stemmingsinleiding.
Ongetwijfeld wordt de toon direct bij aanvang letterlijk en figuurlijk gezet door… de muziek! Helaas ontbreken hier de nodige historische gegevens. Maar ook de tekst verwijst naar elementen, die de sfeer bepalen. Het Pelopidenhuis, voorgeschoteld als decor, wordt verbonden met bloed en moord. Er is sprake van een vermoorde vader, wiens zoon als kind werd weggevoerd, gedoemd tot een latere wraak. De handeling valt met de deur in huis, want daar staat hij dan, de wreker: van plan om ‘met eigen hand gerechte moord [te] voltrekken‘ (vs. 37). In de vroege ochtend, als de stad nog slaapt, verschijnen deze drie samenzweerders, die onopgemerkt wensen te blijven. De uitvoering van hun moorddadige plan eist volgens de pedagoog dan ook de nodige spoed:
Dus, eer nog iemand uit dees woning treedt,
pleegt samen overleg. Wij staan te ver
om nog te talmen. Daden! ’t Is hoog tijd. (vs. 19 e.v.)
De toeschouwer, die nu aanneemt dat het om een ernstig stuk gaat, waarin wraak, moord en complot hoogtij vieren, heeft volkomen gelijk en wordt naar zijn verwachtingen bediend. We mogen dan ook aannemen, dat ook de speelstijl in overeenstemming is met de ernst van de tragedie die volgt…
Motorisch moment
Op welk moment en waardoor wordt nu het lijden van Elektra in de wereld geholpen? We laten een aantal suggesties de revue passeren. Sommigen zullen wijzen op de allereerste tekst van Elektra. Nog voordat zij verschijnt klinkt reeds haar stem uit het paleis met de veelzeggende tekst:
Wee mij, om alles wat ik lijd! (vs. 77)
Dan verschijnt zij, om een monoloog lang haar leed te klagen over de moord op haar vader en het uitblijven van de wraak. Het probleem hier is echter, dat Elektra al jarenlang, iedere ochtend zo uit haar bed en het paleis stapt. Dit gejammer verandert al jarenlang niets en veroorzaakt dus niet het lijden, dat zij vandaag zal ondergaan. Wat zij hier beschrijft, is de statische toestand die aan het dramatische lijden vooraf gaat. Al weten wij, dat Orestes inmiddels ter plekke is, voor Elektra blijft de situatie hopeloos onveranderd:
Komt ons ter hulpe, wreekt
de moord van onze vader
en zendt naar mij mijn broeder. (vs. 116 e.v.)
De tweede suggestie voor het motorisch moment neemt het zekere voor het onzekere: het moment dat Elektra verneemt dat Orestes dood is. Niemand zal toch ontkennen, dat Elektra dan wordt getroffen?
PEDAGOOG: Orestes’ dood: dat is in ’t kort mijn boodschap.
ELEKTRA: O wee mij! Dat besterf ik nog vandaag. (vs. 673 e.v.)
Ook dit antwoord heeft een aantal bezwaren. Om te beginnen zou ons moeten opvallen, dat dit moment wat al te laat komt om nog ‘motorisch’ te zijn: dit vers staat genummerd als 673 (!) en bevindt zich halverwege de totale tragedie, die in totaal 1520 verzen telt. Bovendien is dit moment – zoals we zullen zien – juist het gevolg van iets dat al eerder in werking werd gezet… Voor Elektra krijgt de kans op wraak hier een forse deuk door het bericht over de dood van Orestes. Daarmee is zij echter niet het slachtoffer van de pedagoog, maar juist van dat ‘slimme plan’ van… Orestes! Al eerder maakten we hem – als antagonist – verantwoordelijk voor het ineenstorten van Elektra’s hoop op wraak.
In onze zoektocht naar het motorisch moment gaan we nu met grote stappen terug naar ‘af’: naar het eerste optreden van de samenzweerders. Vanaf de eerste woorden van Orestes volgen we daar de handeling op de voet, om te kijken wat hij doet.
Ik zet u dus mijn plan uiteen, en gij
let met gespannen aandacht op mijn woorden,
en waar ik missen mocht, verbetert gij. (vs. 29 e.v.)
Deze woorden veroorzaken nog niet onvermijdelijk enig lijden: zoals Orestes zelf al zegt, ontvouwt hij hier slechts het plan dat hij ongetwijfeld al eerder heeft bedacht. Hij legt dit plan ter beoordeling aan de anderen voor: het plan van infiltratie door de pedagoog, het ‘doodsbericht’, de plengoffers, de urn…
Het plan stuit hier op geen enkele tegenspraak, maar wordt nog niet in werking gezet. Orestes vindt het nodig om eerst nog een inschatting te maken van de risico’s, die het plan bevat – voor hem zelf. Ook als dat naar tevredenheid is gebeurd, is Orestes nóg steeds niet klaar, en smeekt hij om de hulp van goden en voorvaderen:
O vaderland en goden van ’t gewest,
ontvang mij, laat mij slagen in mijn tocht!
Gij vaderhuis, ik kom. Mij zond een god
om u naar volle recht te reinigen.
Stuur mij niet weg van hier. Laat mij
ons huis opbouwen in zijn oude glans. (vs. 67 e.v.)
Na deze uitgebreide aanloop volgt dan de definitieve sprong in het diepe: Orestes zegt uitgesproken te zijn. Alle woorden aan het plan besteed, zal hij omzetten in daden. Orestes besluit om het plan daadwerkelijk uit te voeren, met alle risico’s vandien…
MOTORISCH MOMENT:
Het moment waarop Orestes tot zijn plan besluit.
ORESTES: Hiermee heb ik gezegd. (vs. 73)
Tot dit moment had Orestes zijn rampzalige plan nog kunnen wijzigen, maar dat doet hij níet: zijn besluit valt nu – niet eerder of later! Onmiddellijk zet hij nu het plan in werking en geeft hij de pedagoog bevel tot de eerste concrete stappen:
(…) Ga, oude man,
en denk met zorg aan wat uw opdracht is.
Wij beiden gaan. Ons wenkt het gunstig uur, (beiden = Orestes én Pylades!)
en dat is stuurman van elk mensenwerk. (vs. 73 e.v.)
Vanaf Orestes’ besluit is er geen weg terug – ook het geklaag uit het paleis leidt niet tot oponthoud.
De ontwikkeling duurt tot het dieptepunt toeslaat. Dus: wanneer is dat het geval? Wie slechts ‘de woordjes leest’, zal keer op keer menen het gezochte diepte punt te vinden bij één van de talloze, schijnbaar toepasselijke uitspraken van de protagonist, zoals:
- wee mij! Dat besterf ik nog vandaag! (vs. 674)
- Nu sterf ik in mijn leed. Ik ben niets meer. (vs. 677)
- Aai mij, ik arme! Nu staat het mij vrij te jammeren, Orestes, om uw lot, (…) (vs. 788)
- Een last is het leven waar geen hoop meer is. (vs. 822)
Het ‘Ach, Wee, Helaas!‘ is niet van de lucht. Wie de woorden van Elektra los maakt uit hun context, vindt overal wel een verondersteld dieptepunt. Te pas en te onpas roept zij dat dit ‘het einde’ is – maar wat moet zij dan ook anders? Kennelijk is de menselijke woordenschat niet toereikend om de vele stadia van ellende van elkaar te onderscheiden. De geïsoleerde teksten van Elektra vormen op zichzelf geen enkel bewijs voor een dieptepunt.
We zullen de wezenlijke veranderingen in de situatie van Elektra moeten vaststellen. In de ontwikkeling volgen we daarom het contrast tot het moment dat het aantoonbaar volledig wegvalt – namelijk op het dieptepunt, dat we theoretisch reeds konden aanduiden als:
We volgen de gebeurtenissen, op zoek naar het dieptepunt. Hoe beïnvloedt het in werking gestelde plan van Orestes het lijden van Elektra? De uitwerking van het motorisch moment doet zich eerder gelden dan verwacht. Wanneer in het eerste epeisodion Chrysothemis verschijnt, blijkt opeens dat Elektra wordt bedreigd met eenzame opsluiting – een nieuwe ontwikkeling sinds jaren! Deze verandering lijkt los te staan van alles rond Orestes, maar toeval is het allerminst… Clytaemestra droomde uitgerekend in deze afgelopen nacht, hoe Agamemnon greep naar…
(…) Aigisthus’ koningsstaf,
die eens de zijne was, en bovenaan de top
ontsproot een flinke tak, waarvan de schaduw
over het hele land Mycene uitging. (vs. 420 e.v.
Clytaemestra ziet in deze droom – terecht! – een onheilspellend voorteken van Apollo. Ze tracht deze god nu gunstig te stemmen, maar heeft er geen idee van dat Orestes, de ‘spruit’ uit de droom, in opdracht van Apollo inderdaad al heeft besloten om tot actie over te gaan. Daaraan heeft zij de angstdroom dan ook te danken: deze is een indirect gevolg van het motorisch moment. De droom wordt haar gezonden door een god, die niets aan het toeval overlaat. En voor Sophocles geldt hetzelfde.
Het besluit van Orestes, genomen terwijl het paleis nog sluimert, verstoort regelrecht de nachtrust van Clytaemestra, en de gevolgen daarvan slaan neer op Elektra: na jaren wordt haar bewegingsvrijheid bedreigd, waardoor het contrast in haar nadeel verschuift. Bovendien gaf Clytaemestra, om het tij te keren, aan Chrysothemis opdracht om offers te brengen naar het graf van Agamemnon. Elektra scoort in haar voordeel door dat te beletten: ze haalt Chrysothemis over om de offers van Clytaemestra te verruilen voor die van henzelf, en om bij het graf te bidden om de komst van de wreker. Zo woedt op het thuisfront inmiddels reeds de strijd, aangestoken door de heimelijke teruggekeerde wreker.
In het tweede epeisodion laait het vuur hoger op in openlijke confrontatie: Elektra loopt behoorlijke klappen op van de overduidelijke antagonist Clytaemestra. Deze dreigt met de harde hand van Aeghistus en slaat zelf ongegeneerd aan het offeren, in een poging wraak en wreker van zich af te houden. Het lijkt alsof haar bede ook onmiddellijk succes heeft, wanneer een ‘bode van Phanoteus’ arriveert:
Pedagoog: Orestes’ dood: dat is in het kort mijn boodschap.
Elektra: O wee mij! Dat besterf ik nog vandaag. (vs. 673 e.v.)
Sommige lezers zullen hier het dieptepunt vermoeden, met als argument dat Elektra nu weet dat Orestes dood is. In het verdere verloop zullen we echter zien, dat ‘weten’ en ‘weten’ in dit geval twee is… Bovendien, zoals gezegd, betreft het lijden van Elektra niet de vraag of Orestes nog wel leeft, maar of de gewenste wraak kan worden gepleegd. Uit het vervolg blijkt dat zij niet alle kansen verkeken acht: de ontwikkeling gaat nog door!
Na een uitgebreid – voor Elektra zeer pijnlijk – verslag van de zogenaamde ‘bode’ wordt deze feestelijk in het paleis uitgenodigd door een hartelijk lachende Clytaemestra. Elektra blijft klagend achter, en vreest alweer het ergste:
Orestes, liefste, uw dood wordt ook de mijne!
Gij zijt gegaan, hebt uit mijn hart gerukt
wat mij aan hoop nog overbleef: dat gij
eens levend als de wreker hier zoudt staan
van vader en uw arme zuster (…) (vs. 808 e.e.)
Zoals wel vaker voorziet Elektra het einde iets te vroeg. Want nu verschijnt Chrysothemis met de vreugdevolle melding, dat zij op hun vaders graf offers heeft gevonden, die zij aan Orestes toeschrijft. Elektra noemt dat echter valse hoop en in een meeslepende monoloog tracht zij nu Chrysothemis over te halen om samen alsnog de rechtvaardige moord op hun vijanden te voltrekken. Hoe eervol Elektra deze actie ook afschildert, Chrysothemis piekert er geen moment over om mee te doen. Haar antwoord berust kennelijk op het toenmalige man/vrouw-beeld:
(…) Of ziet gij niet meer in
dat gij een vrouw slechts zijt, geen man, en dat
uw arm de kracht niet heeft der tegenstanders? (vs. 996 e.v.)
De poging van Elektra om alsnog haar positie te versterken, resulteert in het tegendeel: wederom vervalt er een mogelijkheid tot wraak – en wordt haar lijden verhevigd! Maar nog steeds weigert zij al haar hoop op te geven:
(…) Dus moet
ik maar met deze hand, alleen, dit werk
afmaken. Neen, die taak geef ik niet op. (vs. 1017 e.v.)
Chrysothemis doet nog een stevige poging om haar zus van dit idee af te helpen, maar Elektra houdt voet bij stuk. Zij handhaaft zich nog steeds in de arena, zodat het dieptepunt nog niet wordt bereikt. Lang zal dat echter niet meer duren…
Inmiddels begint het derde epeisodion. Om hun plan af te werken verschijnen Orestes en Pylades ten tonele als ‘mannen uit Phocis‘ – met een urn! Elektra heeft een duister vermoeden:
Wee mij! ’t Is toch niet met het klaar bewijs
van het gerucht dat ons ter ore kwam? (vs. 1108 e.v.)
Het kan niet anders, of zij krijgt gelijk. Niet-wetende dat het zijn zuster is, die tegenover hem staat, speelt Orestes met verve zijn strategische rol en meldt zijn eigen dood:
Wij brengen in een kleine urn, hier zie!,
het luttele dat overblijft van hem. (vs. 1113 e.v.)
Niet iedereen zal dit gebeuren direct herkennen als een nieuw stadium in de ontwikkeling. Elektra had immers al gehoord van de dood van Orestes en ontvangt hier dus geen nieuwe informatie… Toch vormt deze scène wel degelijk een toevoeging aan het lijden van Elektra – middels een fraaie ‘psychologische zet’ van Sophocles.
Een eerste reactie op het doodsbericht van een naaste zal vaak zijn: ‘Dat is niet waar!’ De dood is immers geen onderwerp van slechts informatie, maar vooral van acceptatie. Niemand neemt genoegen met de mededeling, maar eist vooral het bewijs van die dood: dat maakt pas acceptatie mogelijk, rouw en verwerking. Iemand is maar zo dood als blijkt. Langzaam maar zeker laat Sophocles dan ‘de dood van Orestes’ steeds dichterbij Elektra komen. Eerst krijgt zij slechts een mededeling over de dood van Orestes. Vervolgens hoort zij een gedetailleerd ooggetuige-verslag, een levendige verbeelding van de feiten… Elektra haast zich om de resterende mogelijkheden tot wraak af te tasten – maar zonder succes. Uitgerekend dán wordt zij tenslotte, via de urn, geconfronteerd met het bewijs van de dood van Orestes, de wreker. Het onvermijdelijk – letterlijk! – dichterbij komen van Orestes’ dood geeft Sophocles ook concreet gestalte in de theaterruimte:
- aan de ene kant van het toneel bevindt zich Elektra
- aan de andere kant van het toneel bevindt zich de urn…
Steeds minder meters scheiden Elektra van haar doodgewaande broer… Zij ziet de urn nu onvermijdelijk naderen…
Ach, arme ik! Hier in uw handen tastbaar
zie ‘k duidelijk die volle kracht van leed. (vs. 1115 e.v.)
Elektra smeekt of zij de urn mag vasthouden. De dood van Orestes komt letterlijk en figuurlijk dichterbij. De urn wordt haar aangeboden. Elektra neemt deze in haar handen. Zij aanvaardt zo – daadwerkelijk – de dood van Orestes, en daarmee ook die andere waarheid: de absolute onmogelijkheid tot wraak.
DIEPTEPUNT:
Het moment, waarop Elektra de urn aanvaardt
– en daarmee de onmogelijkheid tot de wraak.
ELEKTRA: (…) Thans neem ik u,
een ijdel niets geworden, in mijn handen,
u, kind, zo heuglijk schoon toen ik u wegzond. (vs. 1128 e.v.)
Voor Elektra is alles hier afgelopen, alle kansen op wraak zijn definitief verdwenen: het contrast is opgeheven!
De lange monoloog die nu volgt geeft inzicht in de gemoedstoestand waarin Elektra nu verkeert: zij heeft zich volkomen neergelegd bij de dood van Orestes en verbindt daaraan ondubbelzinnig haar eigen lot:
En toch gij hebt me vaak een heimlijk woord
gestuurd, dat gij zelf komen zoudt weldra
om ons te wreken. Doch het kwade lot
van u, van mij, heeft alles weggehaald
(…) (vs. 1155 e.v.)
Geen sprankje hoop meer, geen woord over welke uitweg dan ook… Nu de wraak onmogelijk is geworden, verliest voor Elektra het leven iedere zin. Zij verlangt slechts nog te sterven, om het gezelschap van Orestes en Agamemnon in de onderwereld te kunnen delen:
Zo neem mij ook tot u in dit huis,
mijn nietig wezen met uw niets vereend,
dat ik beneden voorts met u mag zijn.
[beneden = de onderwereld, waar de doden huizen]
Hierboven deelden we alles. In de dood
wil ik ook niet ontbreken in uw graf.
Ik zie dat doden zich niet meer bedroeven. (vs. 1165 e.v.)
Naar Elektra’s idee is de eindtoestand bereikt – ook al weten wij als publiek beter. Niets lijkt haar nog mogelijk. Maar dan herkent Orestes opeens deze treurende vrouw als zijn bloedeigen zuster, doordat het koor haar naam uitspreekt. Deze herkenning door Orestes veroorzaakt op zichzelf nog geen verandering bij Elektra. Dat beseft ook Orestes en daarom probeert hij de herkenning wederzijds te laten zijn. Dat kost de nodige moeite: Elektra houdt zich vast aan de urn – en aan Orestes’ dood, die ze zojuist heeft aanvaard. Wanneer Orestes zijn naam noemt, heeft dat niet meteen het beoogde effect. Ook hier leidt informatie niet vanzelf tot acceptatie. De mededeling van Orestes stuit eerst op ongeloof, tot het bewijs dan wordt letterlijk geleverd:
ELEKTRA: Orestes leeft?
ORESTES: Zo waar als ik ook leef!
ELEKTRA: Dan zijt gij het?
ORESTES: Zie vaders zegelring en zeg dan of mijn woord betrouwbaar is. (vs. 1221 e.v.)
De reactie van Elektra daarop is spontaan, emotioneel en juist daarom betrouwbaar. Juichend herkent zij de zegelring, en daaraan vervolgens ook haar broer. In haar vastgelopen lijden voltrekt zich nu een ommekeer ten goede..!
En inderdaad: hier valt anagnorisis samen met de peripetie: – de herkenning van de ring en dus van de wreker verschaft Elektra een nieuw inzicht: er is weer kans op wraak!
PERIPETIE:
Het moment waarop Elektra Orestes herkent (anagnorisis)
– en daarmee opnieuw mogelijkheid tot wraak ziet (peripetie)
ELEKTRA: Gezegend licht! (vs. 1223)
Wie wil, kan tegenwerpen dat die zegelring op zichzelf niets bewijst: ook iemand anders dan Orestes kan die ring bemachtigen en tonen. Maar waar het om gaat, is simpelweg: wat Elektra gelooft! Van de urn weet het publiek zelfs zeker dat die géén bewijs is van Orestes’ dood. Toch accepteert Elektra de urn als zodanig – en dát telt. Het publiek weet voortdurend wat waar en niet-waar is en ook wat Orestes daarmee wil bereiken. Zodoende wekt het daar geen verbazing dat Orestes eerst zijn dood en dan zijn leven weet te bewijzen. Integendeel: daar zaten we al een tijdje op te wachten.
Dat brengt ons bij de opmerkelijk korte duur van de crisis. Tussen dieptepunt en peripetie wordt Elektra geacht razendsnel een gigantische omslag te maken: nauwelijks heeft zij de dood van Orestes volledig aanvaard, of zij staat binnen enkele minuten alweer te juichen alsof er nooit iets is gebeurd… In onze werkelijkheid zou dat absoluut onmogelijk zijn. Wat zou er gebeuren, wanneer men op de begrafenis van een broer opeens achter op de schouder wordt getikt… dóór die broer? !? Slechts twee reacties lijken dan denkbaar: ofwel men timmert woedend de herrezene opnieuw het graf in, ofwel men belandt zelf in een dagenlange coma. Maar door de beugel kan het niet.
Toch zal het publiek deze rigoureuze omslag van Elektra niet als ongeloofwaardig ervaren. Hoe krijgt Sophocles het dan voor elkaar om zoiets onmogelijks toch te presenteren als geloofwaardig? Dat kan alleen, omdat Elektra de enige is, die de ‘herrijzenis van Orestes uit zijn graf’ nog moet verwerken! Het publiek is echter al lang op de hoogte en hunkert nu naar het moment dat Elektra eindelijk haar kennisachterstand eens inhaalt. Wanneer dat gebeurt, gebeurt er niets anders dan het publiek had verwacht en gewenst. Iedere uitweiding is inmiddels totaal overbodig voor het publiek. Gelukkig volgt Elektra sneller dan mogelijk is. Zo levert juist de toneelmatige schijn de beleving op van een werkelijkheid!
Wat tenslotte niet onopgemerkt mag blijven, is hoe Sophocles zowel dieptepunt als peripetie in het spel kracht bijzet door het gebruik van een rekwisiet: de urn en de ring. Daarmee markeert hij beide belangrijke punten in het handelingsverloop op theatrale wijze, middels een waarneembaar contrast:
dieptepunt | wraak onmogelijk | de URN levert het bewijs van Orestes’ dood |
peripetie | wraak toch mogelijk | de RING levert het bewijs van zijn leven |
.
Hier kunnen de acteurs met die rekwisieten spelen.
En het publiek kan die rekwisieten werkelijk zien.
Maar de lezer heeft het wat lastiger op papier:
daar wordt voorstellingsvermogen gevraagd!
Niet lezen, maar kijken!
Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding
Het leven ziet er weer een stuk beter uit voor Elektra, en gesteund door haar broer snelt zij via de positieve afwikkeling rap in de richting van het slot. Dat moet ook wel, want het lijden van Elektra is reeds tot op het bot vertoond en terecht verwacht het publiek nu de in het vooruitzicht gestelde wraak. Bovendien gaat het, zoals gezegd, niet om de problemen die Orestes daarmee kan krijgen: die vormen het lijden in een ánder stuk!
Sophocles permitteert zich geen omwegen in het afwerken van het handelingsverloop. Even laat hij nog de pedagoog verschijnen om de feestvierende meute tot bedaren te brengen: het gejubel zou de afloop wel eens in gevaar kunnen brengen: een retarderend moment! De list van Orestes zal echter verder vlekkeloos verlopen.
De afwikkeling zal moeten uitmonden in het reeds voorspelde moment waarop het contrast ten tweede male wordt opgeheven, ditmaal ten gunste van de protagonist: een positief slot.
Elektra wil dat de wraak wordt voltrokken…. en ….. dat gebeurt! |
.
Wanneer is dan de wraak voltrokken? Het zou handig zijn (ook voor Sophocles!) wanneer die wraak met één simpele dolkstoot voltooid zou zijn. Maar het mythologische gegeven eist hier twee slachtoffers: zowel Clytaemestra als Aeghistus – en daarmee dreigt een herhaling. Gelukkig vraagt juist een ander probleem ook al om een creatieve oplossing! Een confrontatie tussen Orestes en Clytaemestra in deze voorstelling namelijk absoluut onmogelijk, namelijk door de rolverdeling tussen de drie (!) spelers: beide rollen worden gespeeld door dezelfde acteur: de antagonist! (zie hoofdstuk 2. Personages) Deze historische ontmoeting is in dit drama dus niet speelbaar! Het is dan ook vanachter de schermen dat het publiek een “samenspraak” hoort tussen moeder en zoon, uitgesproken door die ene speler die beide rollen tegelijk laat horen: de antagonist. Deze overwinning van Orestes op zijn moeder is dus gereduceerd tot ‘hoorspel’. Dan is het vervolgens bijna een geluk bij een ongeluk dat Aegisthus (rol van de tritagonist) kan verschijnen tegenover Orestes, die dan tenminste nog één van zijn slachtoffers op toneel werkelijk kan overmeesteren. Dan krijgt het publiek dát in ieder geval nog te zien.
Nadat Clytaemestra is gedood, wordt haar ‘lijk’ aan het publiek getood. Maar een halve wraak ís geen wraak, en het wachten is dus op de dood van Aegisthus. Zoals gezegd kan Aeghistus nu wel ten tonele verschijnen, maar hij wordt tijdens de voorstelling niet gedood: hij wordt slechts afgevoerd, nog levend. Toch zal geen enkele toeschouwer het idee krijgen van een ‘open einde’. Want hoewel de moord op Aegisthus niet daadwerkelijk wordt vertoond, weten wij – als lezer, als kijker- toch wel zeker dat de wraak wordt voltooid. Dat zal niet voor niets zo zijn: ergens moet wel een moment aanwijsbaar zijn, waarop deze zekerheid omtrent de wraak ontstaat. Dat gebeurt dan, wanneer Aegisthus zich gewonnen geeft en zijn verzet staakt – een heftige woordenstrijd wordt voorgoed beëindigd:
ORESTES: Te veel gepraat. De tocht wordt àl te lang Vooruit!
AEGISTHUS: Ga voor!
ORESTES: Neen, gij zult voor mij gaan!
AEGISTHUS: Vreest gij mijn vlucht?
ORESTES: Dat niet! Wél dat gij sterft lijk ’t u belieft. Uw dood moet bitter zijn. (vs. 1502 e.v.)
Hierna ontbreekt ieder weerwoord van Aegisthus, die nu kennelijk volledig gebroken is! Hij kan van het toneel worden afgevoerd…
SLOT (ontknoping):
Het moment waarop Aegisthus het opgeeft
– en dus de wraak is voltooid > tussen vs. 1504 en 1505!
Dit moment kent geen tekst, maar de totale overgave van Aeghisthus wordt wel degelijk verondersteld in de handeling, in het spel. Het zou voor de katharsis immers niet best zijn, als Aegisthus tegenspartelend van het toneel verdwijnt en dus wellicht aan zijn lot ontsnapt! Maar – bewijs! -zowel Orestes als het koor maken zich absoluut geen zorgen over een mogelijk ‘open eind’. Integendeel… !
In algemene termen spreken zij – achteraf – over het behaalde succes. In deze stemmingsuitleiding houdt Orestes een kort pleidooi voor de bloedwraak. En het koor kijkt voldaan op het gebeuren terug:
O Atreus’ geslacht,
hoe zwaar was uw leed
om moeizaam tot vrijheid te raken.
Hier was de aanloop die
het einddoel bracht. (tot vs. 1510)
Zo bereikt Orestes, via een onvoorziene omweg, toch het doel dat hij zich in het motorisch moment stelde: de wraak is naar genoegen voltooid. Voldaan vieren de personages – én het publiek – het behaalde resultaat: het recht heeft gezegevierd, daarover bestaat geen enkele twijfel!
Op papier lijkt de stemmingsuitleiding wel erg kort. In de werkelijkheid van het Griekse theater duurde deze fase langer dan de lezer hier ervaart. Wij missen tijdens het lezen immers de zang, de dans, de muziek… terwijl de acteurs en de koorleden het theater verlaten!
Voor de goede verstaander is het handelingsverloop van ‘Elektra’ terug te brengen tot een eenvoudige opzet, waarbij ieder onderdeel is afgeleid van het contrast waaruit het lijden bestaat: .
Overzicht handelingsverloop
vers 1 | expositie | Orestes ontvouwt zijn plan |
vers 73 | motorisch moment | Orestes besluit tot zijn wraakactie |
ontwikkeling | Elektra ziet de kans op wraak verminderen | |
vers 1128 | dieptepunt | Haar laatste kans op wraak wordt weggenomen |
crisis | Elektra heeft alle hoop op wraak opgegeven | |
vers 1223 | anagn / peripetie | Elektra herkent Orestes en ontdekt zo een nieuwe kans |
afwikkeling | Haar kans op wraak groeit weer: er wordt aan gewerkt | |
vers 1504 | positief slot | De wraak is voltooid! |
… / vers 1510 | stemmingsuitleid | Elektra viert de overwinning, met Orestes en koor |
De onderdelen van het handelingsverloop, in aantal verzen:
FASE | AANTAL VERZEN |
expositie ontwikkeling crisis afwikkeling uitleiding |
72 1056 95 282 5 |
TOTAAL | 1510 |
Tenslotte kunnen we eenvoudig vaststellen:
- Sophocles houdt de drie statische fasen zo kort mogelijk.
- Het handelingsverloop is zeer ‘a-symmetrisch’: Sophocles legt overduidelijk de nadruk op de ontwikkeling van Elektra’s lijden: deze fase is vier keer zo groot als de afwikkeling.
- Na de peripetie volgt de oplossing van het probleem in slechts een-vijfde deel van het totale stuk.
- En dat is correct: het ging immers niet om het praktische probleem van de moord, maar om Elektra’s voorafgaande wanhoop