3. Handelingsverloop van Elektra

De grote lijn
Expositie en stemmingsinleiding
Motorisch moment
Ontwikkeling en dieptepunt
Crisis en peripetie
Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding
Overzicht van het geheel

De grote lijn…

Voordat we het han­de­lings­ver­loop tot in detail analyseren, schetsen we alvast de ‘grote lijn’.

Centraal staat het lijden van Elektra, als een helder contrast:

Elektra schema lijden 1.
Nu duidelijk is dat we te maken hebben met een positie­ve pro­ta­go­nist, in een aristotelisch drama, kennen we ook tevoren al de grote lijn van het han­de­lings­ver­loop: eerst een nega­tieve ont­wik­ke­ling, dan een positieve afwik­keling.

De negatieve ontwikkeling leidt tot het dieptepunt:
het con­trast wordt daar opgeheven in het nadeel van Elektra 

Elektra schema lijden 2

De positieve afwikkeling leidt uiteindelijk tot het positieve slot:
het contrast wordt daar opgeheven in het voordeel van Elektra

 Elektra wil dat de wraak wordt voltrokken…. en … dat gebeurt!  

We hebben inmiddels enig inzicht in de essentie van het han­de­lings­ver­loop gekregen. Vervolgens gaan we con­creet op zoek naar lijnen en punten, te begin­nen bij het begin.

Ex­po­si­tie en stemmingsinleiding

Tot waar de ex­po­si­tie loopt, kunnen we nu nog niet weten: het mo­to­risch mo­ment moeten we immers nog ontdekken. We beperken ons daarom tot een korte illu­stra­tie van de wijze waarop So­pho­cles de ex­po­si­tie en de stem­mings­inlei­ding inricht, aan de hand van de eerste monoloog.

Het decor laat het publiek (maar niet de lezer!) een paleis zien, met daarvoor een grote open ruim­te – de orchestra (dans­plaats) waar het koor zich zal bewegen. Om wélk paleis het gaat, kunnen we alleen opmaken uit de tekst. De pedagoog ver­telt wat het publiek niet kan zien of weten. Hij wijst naar de Wolfsmarkt (‘dit hier‘), naar de Hera-tempel (‘daar links­’), naar de stad Mycene (‘voor u‘). En het pa­leis blijkt ‘het Pelo­pidenhuis‘ te zijn, dat daarmee direct ge­plaatst wordt in de mythologische geschiedenis.

Het zou merkwaardig zijn, als iemand zomaar – zonder reden en zelfs hardop – de ruimte beschrijft, waarin hij zich bevindt. Al te doorzichtig zou dan de auteur aan het woord zijn, die zijn infor­ma­tie kwijt moet aan het publiek. De pe­da­goog heeft echter zelf een goede reden om enige uitleg te geven. Orestes is als klein kind weg­ge­voerd en kan zich zijn geboorteplaats en ouderlijk huis onmoge­lijk herinneren. De informatie is voor hem dus niet overbo­dig – en So­pho­cles laat het publiek ’toeval­lig’ meeluis­teren.

De pedagoog schetst niet alleen een beeld van de ruimte, maar ook van de tijd. Uit zijn woorden maken wij op, dat wij getuige zijn van het moment in de mythologische geschiedenis, waarop Orestes terugkeert tot zijn ouderlijk huis. En om zijn metge­zellen tot spoed te manen, wijst de pedagoog ook nog op het tijd­stip van de dag – de heren ver­schij­nen wel erg vroeg in de och­tend:

(…) want reeds wekt het zonnelicht
de vogels tot een blijde morgenlied,
en reeds verzinkt de duistre sterrennacht. (vs. 17 e.v.)

Niet toevallig spreekt de pedagoog de beide andere personages bij hun naam aan, en voorziet hij hen – en ook zichzelf – van een korte om­schrij­ving, zodat we weten met wie we te maken hebben. De toe­schou­wers van So­pho­cles hoefden die namen niet (zoals velen van ons) op te zoeken in een mythologisch woordenboekje – voor hen ging hier als vanzelf een vertrouwde wereld open.

De voorgeschiedenis van het getoonde moment was de meeste toe­schouwers uiteraard zeer bekend. Maar So­pho­cles laat de pedagoog alle zaken nog eens keurig op een rijtje zetten. Zodoende blijft ‘Elektra’ een auto­noom geheel, dat weliswaar verwijst naar een bestaand gegeven, maar niet geheel afhankelijk is van voor­kennis bij het publiek.

Het vervolg van de ex­po­si­tie stellen we aan de orde bij de behan­deling van het motorisch mo­ment. Rest ons nog een enkel woord te wijden aan de stemmingsinleiding.

Ongetwijfeld wordt de toon direct bij aanvang letterlijk en fi­guur­lijk gezet door… de muziek! Helaas ontbre­ken hier de nodige historische gegevens. Maar ook de tekst verwijst naar ele­menten, die de sfeer bepalen. Het Pelopiden­huis, voor­geschoteld als decor, wordt verbonden met bloed en moord. Er is sprake van een ver­moorde vader, wiens zoon als kind werd weggevoerd, gedoemd tot een latere wraak. De hande­ling valt met de deur in huis, want daar staat hij dan, de wreker: van plan om ‘met eigen hand ge­rechte moord [te] vol­trekken‘ (vs. 37). In de vroege och­tend, als de stad nog slaapt, verschijnen deze drie samen­zweer­ders, die onopge­merkt wen­sen te blijven. De uitvoering van hun moordda­dige plan eist volgens de peda­goog dan ook de nodige spoed:

Dus, eer nog iemand uit dees woning treedt,
pleegt samen overleg. Wij staan te ver
om nog te talmen. Daden! ’t Is hoog tijd. (vs. 19 e.v.)

De toeschouwer, die nu aanneemt dat het om een ernstig stuk gaat, waarin wraak, moord en com­plot hoog­tij vie­ren, heeft volkomen gelijk en wordt naar zijn verwach­tingen be­diend. We mogen dan ook aanne­men, dat ook de speelstijl in overeen­stemming is met de ernst van de tra­ge­die die volgt… 

Motorisch moment

Op welk moment en waardoor wordt nu het lijden van Elektra in de wereld geholpen? We laten een aantal suggesties de revue passeren. Sommigen zullen wijzen op de aller­eer­ste tekst van Elektra. Nog voordat zij ver­schijnt klinkt reeds haar stem uit het paleis met de veelzeggende tekst:

Wee mij, om alles wat ik lijd! (vs. 77) 

Theater in Epidaurus
Theater in Epidaurus

Dan verschijnt zij, om een monoloog lang haar leed te klagen over de moord op haar vader en het uitblijven van de wraak. Het pro­bleem hier is echter, dat Elektra al jaren­lang, iedere ochtend zo uit haar bed en het paleis stapt. Dit gejammer verandert al jarenlang niets en veroorzaakt dus niet het lijden, dat zij vandaag zal onder­gaan. Wat zij hier beschrijft, is de stati­sche toe­stand die aan het drama­tische lijden vooraf gaat. Al weten wij, dat Orestes inmiddels ter plekke is, voor Elektra blijft de situa­tie hope­loos onver­anderd:

Komt ons ter hulpe, wreekt
de moord van onze vader
en zendt naar mij mijn broeder. (vs. 116 e.v.)

De tweede suggestie voor het mo­to­risch mo­ment neemt het zeke­re voor het onzekere: het moment dat Elektra verneemt dat Ores­tes dood is. Niemand zal toch ontkennen, dat Elektra dan wordt getrof­fen?

PEDAGOOG: Orestes’ dood: dat is in ’t kort mijn boodschap.
ELEKTRA: O wee mij! Dat besterf ik nog vandaag. (vs. 673 e.v.)

Ook dit antwoord heeft een aantal bezwaren. Om te beginnen zou ons moeten opvallen, dat dit mo­ment wat al te laat komt om nog ‘motorisch’ te zijn: dit vers staat genummerd als 673 (!) en bevindt zich halverwe­ge de totale tra­ge­die, die in totaal 1520 ver­zen telt. Bovendien is dit moment – zoals we zullen zien – juist het gevolg van iets dat al eerder in werking werd gezet… Voor Elektra krijgt de kans op wraak hier een forse deuk door het bericht over de dood van Orestes. Daarmee is zij echter niet het slacht­of­fer van de pedagoog, maar juist van dat ‘slim­me plan’ van… Ores­tes! Al eerder maak­ten we hem – als an­ta­go­nist – verant­woorde­lijk voor het ineen­storten van Elektra’s hoop op wraak.

In onze zoektocht naar het mo­to­risch mo­ment gaan we nu met grote stappen terug naar ‘af’: naar het eerste optre­den van de samen­zweerders. Vanaf de eerste woorden van Orestes volgen we daar de handeling op de voet, om te kijken wat hij doet.

Ik zet u dus mijn plan uiteen, en gij
let met gespannen aandacht op mijn woorden,
en waar ik missen mocht, verbetert gij. (vs. 29 e.v.)

Deze woorden veroorzaken nog niet onvermijdelijk enig lijden: zoals Orestes zelf al zegt, ontvouwt hij hier slechts het plan dat hij onge­twij­feld al eerder heeft be­dacht. Hij legt dit plan ter beoordeling aan de anderen voor: het plan van infil­tratie door de pedagoog, het ‘doodsbericht’, de plengoffers, de urn…

Het plan stuit hier op geen enkele tegenspraak, maar wordt nog niet in werking gezet. Orestes vindt het nodig om eerst nog een inschatting te maken van de risico’s, die het plan bevat – voor hem ­­zelf. Ook als dat naar tevredenheid is gebeurd, is Ores­tes nóg steeds niet klaar, en smeekt hij om de hulp van goden en voorva­deren:

O vaderland en goden van ’t gewest,
ontvang mij, laat mij slagen in mijn tocht!
Gij vaderhuis, ik kom. Mij zond een god
om u naar volle recht te reinigen.
Stuur mij niet weg van hier. Laat mij
ons huis opbouwen in zijn oude glans. (vs. 67 e.v.)

Na deze uitgebreide aanloop volgt dan de definitieve sprong in het diepe: Orestes zegt uitgesproken te zijn. Alle woorden aan het plan besteed, zal hij omzetten in daden. Ores­tes besluit om het plan daad­werkelijk uit­ te voe­ren, met alle risico’s van­dien…

MO­TO­RISCH MO­MENT:
Het moment waarop Orestes tot zijn plan besluit.

ORESTES: Hiermee heb ik gezegd. (vs. 73)

Tot dit moment had Orestes zijn rampzalige plan nog kunnen wijzi­gen, maar dat doet hij níet: zijn besluit valt nu – niet eerder of later! Onmiddellijk zet hij nu het plan in wer­king en geeft hij de peda­goog bevel tot de eerste concrete stappen:

(…) Ga, oude man,
en denk met zorg aan wat uw opdracht is.
Wij beiden gaan. Ons wenkt het gunstig uur,   (beiden = Orestes én Pylades!)
en dat is stuurman van elk mensenwerk. (vs. 73 e.v.)

Vanaf Orestes’ besluit is er geen weg terug – ook het geklaag uit het paleis leidt niet tot oponthoud.

Amfitheater, Marta Pan, Hoge Veluwe
Amfitheater, door Marta Pan, beeldentuin Kröller-Muller Museum. Een akoestisch wondertje!

Ontwikkeling en dieptepunt

De ontwikkeling duurt tot het dieptepunt toeslaat. Dus: wanneer is dat het geval? Wie slechts ‘de woordjes leest’, zal keer op keer menen het gezochte diepte punt te vinden bij één van de talloze, schijn­baar toe­passelijke uitspraken van de pro­ta­go­nist, zoals:

  • wee mij! Dat besterf ik nog vandaag! (vs. 674)
  • Nu sterf ik in mijn leed. Ik ben niets meer. (vs. 677)
  • Aai mij, ik arme! Nu staat het mij vrij te jammeren, Orestes, om uw lot, (…) (vs. 788)
  • Een last is het leven waar geen hoop meer is. (vs. 822)

Het ‘Ach, Wee, Helaas!‘ is niet van de lucht. Wie de woorden van Elektra los maakt uit hun con­text, vindt overal wel een verondersteld dieptepunt. Te pas en te onpas roept zij dat dit ‘het einde’ is – maar wat moet zij dan ook anders? Kennelijk is de mense­lijke woordenschat niet toereikend om de vele stadia van ellende van elkaar te onderscheiden. De geïsoleerde teksten van Elektra vormen op zichzelf geen enkel bewijs voor een dieptepunt.

We zullen de wezenlijke veranderingen in de situatie van Elektra moeten vaststellen. In de ont­wik­ke­ling volgen we daarom het contrast tot het moment dat het aantoonbaar volledig wegvalt – namelijk op het diepte­punt, dat we theoretisch reeds konden aanduiden als:

Elektra schema lijden 2

We volgen de gebeurtenissen, op zoek naar het dieptepunt. Hoe be­ïn­vloedt het in werking ge­stel­de plan van Orestes het lijden van Elektra? De uitwer­king van het mo­to­risch mo­ment doet zich eerder gel­den dan ver­wacht. Wanneer in het eerste epeisodion Chry­so­the­mis ver­schijnt, blijkt opeens dat Elektra wordt bedreigd met eenzame opslui­ting – een nieuwe ont­wik­ke­ling sinds jaren! Deze veran­dering lijkt los te staan van alles rond Orestes, maar toeval is het allerminst… Cly­taem­es­tra droomde uitgerekend in deze afgelo­pen nacht, hoe Agamem­non greep naar…

(…) Aigis­thus’ koningsstaf,
die eens de zijne was, en bovenaan de top
ontsproot een flinke tak, waarvan de schaduw
over het hele land Mycene uitging.   (vs. 420 e.v.
    

Cly­taem­es­tra ziet in deze droom – terecht! – een onheilspel­lend voor­teken van Apollo. Ze tracht deze god nu gunstig te stem­men, maar heeft er geen idee van dat Orestes, de ‘spruit’ uit de droom, in opdracht van Apollo inderdaad al heeft besloten om tot actie over te gaan. Daaraan heeft zij de angstdroom dan ook te danken: deze is een indi­rect gevolg van het mo­to­risch mo­ment. De droom wordt haar gezonden door een god, die niets aan het toeval over­laat. En voor So­pho­cles geldt hetzelf­de.

Het besluit van Orestes, genomen terwijl het paleis nog slui­mert, verstoort regelrecht de nachtrust van Cly­taem­es­tra, en de gevolgen daarvan slaan neer op Elektra: na jaren wordt haar bewegingsvrijheid bedreigd, waardoor het contrast in haar nadeel verschuift. Bovendien gaf Cly­taem­es­tra, om het tij te keren, aan Chry­so­the­mis opdracht om offers te brengen naar het graf van Agamemnon. Elektra scoort in haar voordeel door dat te beletten: ze haalt Chry­so­the­mis over om de offers van Cly­taem­es­tra te verruilen voor die van henzelf, en om bij het graf te bidden om de komst van de wreker. Zo woedt op het thuis­front inmiddels reeds de strijd, aange­stoken door de heimelijke terugge­keerde wreker.

In het tweede epeisodion laait het vuur hoger op in openlijke confrontatie: Elektra loopt behoorlijke klappen op van de overduidelijke an­ta­go­nist Cly­taem­es­tra. Deze dreigt met de harde hand van Aeghistus en slaat zelf ongegeneerd aan het offeren, in een poging wraak en wreker van zich af te houden. Het lijkt alsof haar bede ook onmiddel­lijk succes heeft, wanneer een ‘bode van Phano­teus’ arriveert:

Pedagoog:    Orestes’ dood: dat is in het kort mijn boodschap.
Elektra:         O wee mij! Dat besterf ik nog vandaag. (vs. 673 e.v.)

Sommige lezers zullen hier het dieptepunt ver­moeden, met als argument dat Elektra nu weet dat Orestes dood is. In het verdere verloop zullen we echter zien, dat ‘we­ten’ en ‘weten’ in dit geval twee is… Boven­dien, zoals gezegd, be­treft het lijden van Elektra niet de vraag of Ores­tes nog wel leeft, maar of de gewenste wraak kan worden gepleegd. Uit het vervolg blijkt dat zij niet alle kansen verkeken acht: de ont­wik­ke­ling gaat nog door!

Na een uitgebreid – voor Elektra zeer pijnlijk – verslag van de zogenaamde ‘bode’ wordt deze feestelijk in het paleis uitgenodigd door een hartelijk lachende Cly­taem­es­tra. Elektra blijft klagend achter, en vreest alweer het ergste:

Orestes, liefste, uw dood wordt ook de mijne!
Gij zijt gegaan, hebt uit mijn hart gerukt
wat mij aan hoop nog overbleef: dat gij
eens levend als de wreker hier zoudt staan
van vader en uw arme zuster (…)  (vs. 808 e.e.)

Zoals wel vaker voorziet Elektra het einde iets te vroeg. Want nu verschijnt Chry­so­the­mis met de vreugdevolle melding, dat zij op hun va­ders graf offers heeft gevonden, die zij aan Orestes toeschrijft. Elektra noemt dat echter val­se hoop en in een mee­sle­pen­de monoloog tracht zij nu Chry­so­the­mis over te halen om samen alsnog de recht­vaardige moord op hun vij­anden te vol­trek­ken. Hoe eervol Elektra deze actie ook af­schil­dert, Chry­so­the­mis pie­kert er geen moment over om mee te doen. Haar antwoord berust kennelijk op het toenmalige man/vrouw-beeld:

(…) Of ziet gij niet meer in
dat gij een vrouw slechts zijt, geen man, en dat
uw arm de kracht niet heeft der tegenstanders? (vs. 996 e.v.)

De poging van Elektra om alsnog haar po­sitie te verster­ken, resul­teert in het tegendeel: wederom vervalt er een moge­lijkheid tot wraak – en wordt haar lijden verhevigd! Maar nog steeds weigert zij al haar hoop op te geven:

(…) Dus moet
ik maar met deze hand, alleen, dit werk
afmaken. Neen, die taak geef ik niet op. (vs. 1017 e.v.)

Chry­so­the­mis doet nog een stevige poging om haar zus van dit idee af te helpen, maar Elektra houdt voet bij stuk. Zij hand­haaft zich nog steeds in de arena, zodat het dieptepunt nog niet wordt bereikt. Lang zal dat echter niet meer duren… 

Theater Vaison la Romain
Romeins theater, Vaison-la-Romaine, Frankrijk

Inmiddels be­gint het derde epeisodion. Om hun plan af te werken verschijnen Orestes en Pylades ten tonele als ‘man­nen uit Pho­cis‘ – met een urn! Elektra heeft een duister vermoeden:

Wee mij! ’t Is toch niet met het klaar bewijs
van het gerucht dat ons ter ore kwam? (vs. 1108 e.v.)

Het kan niet anders, of zij krijgt gelijk. Niet-wetende dat het zijn zuster is, die tegen­over hem staat, speelt Ores­tes met verve zijn strategische rol en meldt zijn eigen dood:

Wij brengen in een kleine urn, hier zie!,  
het luttele dat overblijft van hem. (vs. 1113 e.v.)

Niet iedereen zal dit gebeuren direct herkennen als een nieuw stadi­um in de ont­wik­ke­ling. Elektra had immers al ge­hoord van de dood van Orestes en ontvangt hier dus geen nieuwe informa­tie… Toch vormt deze scène wel degelijk een toe­voeging aan het lijden van Elektra – middels een fraaie ‘psychologi­sche zet’ van So­pho­cles.

Een eerste reactie op het doodsbericht van een naaste zal vaak zijn: ‘Dat is niet waar!’ De dood is immers geen onder­werp van slechts informatie, maar vooral van ac­cep­tatie. Niemand neemt genoegen met de mede­de­ling, maar eist vooral het bewijs van die dood: dat maakt pas acceptatie mogelijk, rouw en ver­wer­king. Iemand is maar zo dood als blijkt. Langzaam maar zeker laat So­pho­cles dan ‘de dood van Ores­tes’ steeds dich­terbij Elektra komen. Eerst krijgt zij slechts een medede­ling over de dood van Orestes. Vervolgens hoort zij een gedetailleerd ooggetui­ge-ver­slag, een levendige ver­beelding van de fei­ten… Elektra haast zich om de resteren­de moge­lijkhe­den tot wraak af te tasten – maar zonder succes. Uitge­rekend dán wordt zij tenslotte, via de urn, ge­con­fron­teerd met het bewijs van de dood van Orestes, de wreker. Het onvermijdelijk – letterlijk! – dichterbij komen van Orestes’ dood geeft So­pho­cles ook concreet gestalte in de theaterruimte:

  • aan de ene kant van het toneel be­vindt zich Elektra
  • aan de andere kant van het toneel bevindt zich de urn

Steeds minder meters schei­den Elektra van haar doodgewaande broer… Zij ziet de urn nu onvermijdelijk naderen…

Ach, arme ik! Hier in uw handen tastbaar 
zie ‘k duidelijk die volle kracht van leed.  (vs. 1115 e.v.)

Elektra smeekt of zij de urn mag vasthou­den. De dood van Orestes komt letter­lijk en figuurlijk dich­ter­bij. De urn wordt haar aan­gebo­den. Elektra neemt deze in haar han­den. Zij aanvaardt zo – daadwerkelijk – de dood van Ores­tes, en daarmee ook die andere waar­heid: de abso­lu­te onmo­ge­lijk­heid tot wraak.

Anne-Wil Blankers als Elektra, Publiekstheater 1975-1976
Anne-Wil Blankers als Elektra, Publiekstheater 1975-1976  (Foto Kors van Bennekom)

DIEPTEPUNT:
Het moment, waarop Elektra de urn aanvaardt
– en daarmee de onmogelijkheid tot de wraak.

ELEKTRA:      (…) Thans neem ik u,
een ijdel niets geworden, in mijn handen,
u, kind, zo heuglijk schoon toen ik u wegzond. (vs. 1128 e.v.)

Voor Elektra is alles hier afgelo­pen, alle kansen op wraak zijn definitief verdwenen: het contrast is opgehe­ven!

Crisis en peripetie.

De lange monoloog die nu volgt geeft inzicht in de ge­moeds­toe­stand waarin Elektra nu verkeert: zij heeft zich vol­komen neergelegd bij de dood van Ores­tes en verbindt daaraan ondub­bel­zinnig haar eigen lot:

En toch gij hebt me vaak een heimlijk woord
gestuurd, dat gij zelf komen zoudt weldra
om ons te wreken. Doch het kwade lot
van u, van mij, heeft alles weggehaald

(…) (vs. 1155 e.v.)

Geen sprankje hoop meer, geen woord over welke uitweg dan ook… Nu de wraak onmoge­lijk is gewor­den, verliest voor Elektra het leven iedere zin. Zij verlangt slechts nog te sterven, om het gezel­schap van Orestes en Agamemnon in de onderwereld te kunnen delen:

Zo neem mij ook tot u in dit huis,
mijn nietig wezen met uw niets vereend,
dat ik beneden voorts met u mag zijn.
               [beneden = de onderwereld, waar de doden huizen]
Hierboven deelden we alles. In de dood
wil ik ook niet ontbreken in uw graf.
Ik zie dat doden zich niet meer bedroeven. (vs. 1165 e.v.)

Naar Elektra’s idee is de eind­toe­stand bereikt – ook al weten wij als publiek beter. Niets lijkt haar nog mogelijk. Maar dan herkent Orestes opeens deze treuren­de vrouw als zijn bloedeigen zuster, doordat het koor haar naam uit­spreekt. Deze her­kenning door Orestes veroor­zaakt op zichzelf nog geen ver­andering bij Elektra. Dat beseft ook Ores­tes en daarom pro­beert hij de herkenning weder­zijds te laten zijn. Dat kost de nodige moei­te: Elektra houdt zich vast aan de urn – en aan Orestes’ dood, die ze zojuist heeft aan­vaard. Wanneer Orestes zijn naam noemt, heeft dat niet meteen het beoogde effect. Ook hier leidt infor­ma­tie niet vanzelf tot acceptatie. De mede­deling van Orestes stuit eerst op onge­loof, tot het bewijs dan wordt letterlijk geleverd:

ELEKTRA:       Orestes leeft?
ORESTES:       Zo waar als ik ook leef!
ELEKTRA:       Dan zijt gij het?
ORESTES:       Zie vaders zegelring en zeg dan of mijn woord betrouwbaar is. (vs. 1221 e.v.)

De reactie van Elektra daarop is spon­taan, emotioneel en juist daarom betrouw­baar. Juichend herkent zij de zegel­ring, en daaraan vervolgens ook haar broer. In haar vast­gelo­pen lijden vol­trekt zich nu een omme­keer ten goede..!

En inderdaad: hier valt anagnorisis samen met de peripe­tie: – de herkenning van de ring en dus van de wreker verschaft Elektra een nieuw in­zicht: er is weer kans op wraak!

PERIPETIE:
Het moment waarop Elektra Orestes herkent (anagnorisis)
– en daarmee opnieuw mogelijkheid tot wraak ziet (peripetie)

ELEKTRA: Gezegend licht! (vs. 1223)

Wie wil, kan tegenwerpen dat die zegelring op zichzelf niets bewijst: ook iemand anders dan Orestes kan die ring bemachti­gen en tonen. Maar waar het om gaat, is simpelweg: wat Elektra gelooft! Van de urn weet het publiek zelfs zeker dat die géén be­wijs is van Ores­tes’ dood. Toch accep­teert Elektra de urn als zodanig – en dát telt. Het publiek weet voortdurend wat waar en niet-waar is en ook wat Ores­tes daarmee wil bereiken. Zodoende wekt het daar geen verba­zing dat Ores­tes eerst zijn dood en dan zijn leven weet te bewij­zen. Inte­gen­deel: daar zaten we al een tijdje op te wach­ten.

Dat brengt ons bij de opmerkelijk korte duur van de crisis. Tussen dieptepunt en peripetie wordt Elektra geacht razendsnel een gigan­tische omslag te maken: nauwelijks heeft zij de dood van Orestes volledig aanvaard, of zij staat bin­nen enkele minuten alweer te juichen alsof er nooit iets is ge­beurd… In onze werke­lijkheid zou dat absoluut onmogelijk zijn. Wat zou er gebeuren, wanneer men op de begrafe­nis van een broer opeens achter op de schouder wordt getikt… dóór die broer? !? Slechts twee reac­ties lijken dan denkbaar: ofwel men timmert woedend de herrezene opnieuw het graf in, ofwel men belandt zelf in een dagenlange coma. Maar door de beugel kan het niet.

Toch zal het publiek deze rigoureuze omslag van Elektra niet als onge­loof­waardig ervaren. Hoe krijgt So­pho­cles het dan voor elkaar om zoiets onmogelijks toch te presen­teren als geloofwaardig? Dat kan alleen, omdat Elektra de enige is, die de ‘her­rijzenis van Orestes uit zijn graf’ nog moet verwer­ken! Het pu­bliek is echter al lang op de hoogte en hunkert nu naar het moment dat Elektra einde­lijk haar kennisachterstand eens in­haalt. Wanneer dat gebeurt, gebeurt er niets anders dan het publiek had ver­wacht en ge­wenst. Iedere uitwei­ding is inmiddels totaal overbodig voor het publiek. Gelukkig volgt Elektra sneller dan mogelijk is. Zo levert juist de toneelmati­ge schijn de bele­ving op van een werke­lijk­heid!

Wat tenslotte niet onopgemerkt mag blijven, is hoe So­pho­cles zowel diep­tepunt als peripetie in het spel kracht bijzet door het gebruik van een rekwisiet: de urn en de ring. Daarmee markeert hij beide belangrijke punten in het han­de­lings­ver­loop op theatra­le wijze, mid­dels een waarneembaar contrast:

 dieptepunt  wraak onmogelijk  de URN levert het bewijs van Orestes’ dood  
 peripetie  wraak toch mogelijk  de RING levert het bewijs van zijn leven

.
Hier kunnen de acteurs met die rekwisieten spelen.
En het pu­bliek kan die rekwisieten werkelijk zien.

Maar de lezer heeft het wat lastiger op papier:
daar wordt voorstellingsvermogen gevraagd!

Niet lezen, maar kijken!

Aristoteles 3
Aristoteles. Maar dit terzijde.

Afwikkeling, slot en stemmingsuitleiding

Het leven ziet er weer een stuk beter uit voor Elektra, en gesteund door haar broer snelt zij via de positieve af­wik­ke­ling rap in de richting van het slot. Dat moet ook wel, want het lijden van Elektra is reeds tot op het bot ver­toond en terecht verwacht het publiek nu de in het vooruit­zicht gestel­de wraak. Bovendien gaat het, zoals gezegd, niet om de proble­men die Orestes daarmee kan krijgen: die vormen het lijden in een ánder stuk!

So­pho­cles permitteert zich geen omwe­gen in het afwer­ken van het han­de­lings­ver­loop. Even laat hij nog de pedagoog verschij­nen om de feest­vierende meute tot beda­ren te brengen: het gejubel zou de af­loop wel eens in gevaar kunnen brengen: een retarderend moment! De list van Ores­tes zal echter verder vlekkeloos verlopen.

De afwikkeling zal moeten uitmonden in het reeds voorspelde moment waarop het contrast ten tweede male wordt opgeheven, ditmaal ten gunste van de pro­ta­go­nist: een positief slot.

     Elektra wil dat de wraak wordt voltrokken…. en ….. dat gebeurt!

.
Wanneer is dan de wraak voltrokken? Het zou handig zijn (ook voor So­pho­cles!) wanneer die wraak met één simpele dolkstoot voltooid zou zijn. Maar het mythologische gegeven eist hier twee slachtoffers: zowel Clytaemestra als Aeghistus – en daarmee dreigt een herhaling. Gelukkig vraagt juist een ander probleem ook al om een creatieve oplossing! Een confrontatie tussen Orestes en Clytaemestra in deze voorstelling namelijk absoluut onmogelijk, namelijk door de rolverdeling tussen de drie (!) spelers: beide rollen worden gespeeld door dezelfde acteur: de antagonist!  (zie hoofdstuk 2. Personages) Deze historische ontmoeting is in dit drama dus niet speelbaar! Het is dan ook vanachter de schermen dat het publiek een “samenspraak” hoort tussen moeder en zoon, uitgesproken door die ene speler die beide rollen tegelijk laat horen: de antagonist.  Deze overwinning van Orestes op zijn moeder is dus gereduceerd tot ‘hoorspel’. Dan is het vervolgens bijna een geluk bij een ongeluk dat Aegisthus (rol van de tritagonist) kan verschijnen tegenover Orestes, die dan tenminste nog één van zijn slachtof­fers op toneel werkelijk kan overmeesteren. Dan krijgt het publiek dát in ieder geval nog te zien.

Nadat Cly­taem­es­tra is gedood, wordt haar ‘lijk’ aan het publiek getood. Maar een halve wraak ís geen wraak, en het wachten is dus op de dood van Aegis­thus. Zoals gezegd kan Aeghistus nu wel ten tonele verschijnen, maar hij wordt tijdens de voorstelling niet gedood: hij wordt slechts afgevoerd, nog levend. Toch zal geen enkele toeschouwer het idee krijgen van een ‘open einde’. Want hoe­wel de moord op Aegis­thus niet daadwer­kelijk wordt vertoond, weten wij – als lezer, als kijker-  toch wel zeker dat de wraak wordt voltooid. Dat zal niet voor niets zo zijn: ergens moet wel een moment aan­wijs­baar zijn, waarop deze zekerheid om­trent de wraak ont­staat. Dat gebeurt dan, wanneer Aegis­thus zich gewonnen geeft en zijn verzet staakt – een hefti­ge woor­den­strijd wordt voorgoed beëindigd:

ORESTES:       Te veel gepraat. De tocht wordt àl te lang Vooruit!
AEGIS­THUS:  Ga voor!
ORESTES:       Neen, gij zult voor mij gaan!
AEGIS­THUS: Vreest gij mijn vlucht?
ORESTES:       Dat niet! Wél dat gij sterft lijk ’t u belieft. Uw dood moet bitter zijn. (vs. 1502 e.v.)

Hierna ontbreekt ieder weerwoord van Aegis­thus, die nu kenne­lijk volledig gebroken is! Hij kan van het toneel worden afge­voerd…

SLOT (ontknoping):  
Het moment waarop Aegis­thus het opgeeft
– en dus de wraak is voltooid   > tussen vs. 1504 en 1505!

Dit moment kent geen tekst, maar de totale overgave van Aeghisthus wordt wel degelijk veronder­steld in de handeling, in het spel. Het zou voor de kat­har­sis immers niet best zijn, als Aegis­thus tegenspartelend van het toneel verdwijnt en dus wellicht aan zijn lot ont­snapt! Maar – bewijs! -zowel Orestes als het koor maken zich absoluut geen zorgen over een mogelijk ‘open eind’. Integendeel… !

In algemene termen spreken zij – achteraf – over het be­haal­de suc­ces. In deze stem­mings­uit­lei­ding houdt Orestes een kort plei­dooi voor de bloed­wraak. En het koor kijkt vol­daan op het gebeu­ren terug:

O Atreus’ geslacht,
hoe zwaar was uw leed
om moeizaam tot vrijheid te raken.
Hier was de aanloop die
het einddoel bracht. (tot vs. 1510)

Zo bereikt Orestes, via een onvoorziene omweg, toch het doel dat hij zich in het mo­to­risch mo­ment stelde: de wraak is naar genoegen voltooid. Voldaan vieren de per­so­na­ges – én het publiek – het behaalde resultaat: het recht heeft geze­ge­vierd, daar­over bestaat geen enkele twijfel!

Op papier lijkt de stem­mings­uit­lei­ding wel erg kort. In de werkelijkheid van het Griekse theater duurde deze fase langer dan de lezer hier ervaart. Wij missen tijdens het lezen immers de zang, de dans, de muziek… terwijl de acteurs en de koor­leden het theater verlaten!

Overzicht van het geheel

Voor de goede verstaander is het han­de­lings­ver­loop van ‘Elektra’ terug te bren­gen tot een eenvoudige opzet, waarbij ieder onderdeel is afgeleid van het contrast waaruit het lijden bestaat:  .Elektra schema lijden 1

Overzicht handelingsverloop

vers 1 expositie Orestes ontvouwt zijn plan
vers 73 motorisch moment  Orestes besluit tot zijn wraakactie
  ontwikkeling Elektra ziet de kans op wraak verminderen
vers 1128 dieptepunt Haar laatste kans op wraak wordt weggenomen
  crisis Elektra heeft alle hoop op wraak opgegeven
vers 1223 anagn / peripetie Elektra herkent Orestes en ontdekt zo een nieuwe kans
  afwikkeling Haar kans op wraak groeit weer: er wordt aan gewerkt
vers 1504 positief slot De wraak is voltooid!
… / vers 1510 stemmingsuitleid Elektra viert de overwinning, met Orestes en koor

 

De onderdelen van het han­de­lings­ver­loop, in aantal ver­zen:

FASE AANTAL VERZEN
expositie
ontwikkeling
crisis
afwikkeling
uitleiding
 72
1056
95
282
5
TOTAAL  1510

 

Tenslotte kunnen we eenvoudig vaststellen:

  • So­pho­cles houdt de drie statische fasen zo kort moge­lijk.
  • Het han­de­lings­ver­loop is zeer ‘a-symmetrisch’: So­pho­cles legt overduidelijk de nadruk op de ont­wik­ke­ling van Elektra’s lijden: deze fase is vier keer zo groot als de af­wik­ke­ling.
  • Na de peripetie volgt de oplossing van het probleem in slechts een-vijfde deel van het totale stuk.
  • En dat is correct: het ging immers niet om het praktische probleem van de moord, maar om Elektra’s voorafgaande wanhoop

Elektra, reacties