De startvragen….
Is hier sprake van aristotelisch drama?
Wie is de protagonist?
Waaruit bestaat het lijden van de protagonist?
.
Is hier sprake van aristotelisch drama?
Laten we de eerste startvragen – kort maar krachtig – beantwoorden: gaat het hier om een aristotelisch drama… en waaruit bestaat dan de katharsis? Laten we zeggen…..
‘Elektra’ kan worden gerekend tot het aristotelisch drama: op het einde zegeviert de gerechtigheid – de moordenaars worden gestraft en de beklagenswaardigen worden in eer hersteld.
Een goede afloop voor ‘onze’ positieve protagonist Elektra!
Eerst is zij het slachtoffer, maar uiteindelijk krijgt zij haar zin. Haar standpunt wordt gehonoreerd, haar (én daarmee onze!) normen en waarden zegevieren, wanneer uiteindelijk – dankzij de goden – de gerechte wraak wordt voltrokken: katharsis!
Bovenstaande tekst staat (inderdaad!) bol van subjectieve oordelen. Dat zijn normen en waarden nu eenmaal: ze laten zich niet herleiden tot objectieve, wiskundige formules. Maar wanneer mogen we spreken van gerechtigheid en eer? Wat maakt iemand tot een moordenaar die straf verdient – en een ander tot een slachtoffer dat beklagenswaardig is? Het staat iedereen immers vrij daar anders over te denken: dan is Elektra desnoods een irritante aanstelster, en doet Orestes zelfs meer dan wat hij anderen verwijt: hij pleegt maar liefst twee moorden, zich beroepend op wraak...
Kortom: hoe kunnen weten we dat Elektra gelijk heeft… en dat Sophocles dat gelijk ondersteunt… en dat wij geacht worden die mening te delen? Er is slechts één antwoord, zoals zal blijken: omdat Sophocles het gelijk van Elektra… als zodanig presenteert!
We hebben hier niet te maken met werkelijke gebeurtenissen, die we zelf vrij kunnen onderzoeken en beoordelen. We zijn afhankelijk van het materiaal, zoals Sophocles ons dat aanlevert. Wij moeten en kunnen de schrijver daarom betrappen op hoe hij het verhaal vertelt!
Om te beginnen schuift Sophocles een hoofdpersoon naar voren: per definitie een kunstgreep ten opzichte van de werkelijkheid – want de werkelijkheid kent geen hoofdpersonen. Dat Elektra hier de (positieve) protagonist is, komt hierna uitgebreid aan de orde. Ondertussen kan ieder zich voorlopig wel bedenken dat een stuk om dat dient om ‘het gelijk van Clytaemestra’ aan te tonen, dat maar beter totaal anders had kunnen doen.
Elektra komt in dit stuk met haar gelijk behoorlijk aan haar trekken. Haar broer Orestes, de pedagoog en Pylades verlenen haar alle medewerking. Ook Chrysothemis, die als haar zuster in dezelfde geschiedenis staat, spreekt haar niet tegen, al trekt ze andere conclusies:
Ja, ik weet best hoe deze hele zaak
ook mij doet lijden. Had ik maar de macht,
ik liet hen blijken wat ik van hen denk. (vs. 332 e.v.)
Ook het koor tenslotte, laat over het gelijk van Elektra geen twijfel bestaan. De hele wereld die Sophocles ons toont, is het met Elektra eens – behalve Clytaemestra en Aeghistus uiteraard. Deze twee, voornamelijk in de persoon van Clytaemestra, verweren zich tegen de beschuldigingen, maar krijgen bij Sophocles weinig kans. Zij roepen dat Agamemnon zichzelf hun wraak op de hals heeft gehaald door dochter Iphigeneia te offeren. Clytaemestra stelt dat hij dat slechts deed voor zijn broer Menelaos, die wat haar betreft beter zijn eigen kinderen had kunnen offeren. Elektra bestrijdt omstandig deze visie op het offeren van haar zuster:
(…) Zonder dat
was ’t Griekse leger nooit meer weggeraakt
naar huis toe of naar Ilion. En zo
gaf hij uit dwang, na lang verzet, zijn kind,
hoe node ook. Doch niet voor Menelaos! (vs. 573 e.v.)
Clytaemestra heeft geen weerwoord en dreigt ermee dat Aeghistus Elektra wel eens mores zal leren – een matig argument. Dat Clytaemestra een gerechte wraak opgeeft als motief voor de moord op Agamemnon, wordt nogal vertroebeld door een minder edele factor, die nauwelijks bijkomstig kan worden genoemd: toen Agamemnon terugkeerde, deelde zij reeds jarenlang de heerschappij én het bed met Aeghistus. De thuiskomst van de heer des huizes kwam beide minnaars dus wel erg ongelegen…
De uitkomst van dit debat – door niemand anders dan Sophocles in elkaar gestoken – moet wel zijn:
- Agamemnon was gedwongen een offer te brengen in het algemeen belang,
- Clytaemestra vermoordde Agamemnon uit vrije wil en in haar eigen belang.
Tot nog toe gaat het om een interne discussie tussen ‘slechts’ de personages in het stuk, al is het duidelijk in welke richting Sophocles daarmee het publiek dwingt. Maar daar laat hij het niet bij. Hij legt nadrukkelijk een verbinding met de actuele werkelijkheid van het griekse publiek – en met de bron van normen en waarden daarin: de godenwereld. Regelmatig wordt bijvoorbeeld Dikè, godin van het recht, in stelling gebracht. Maar vooral blijkt de bemoeienis van de goden uit het feit, dat Orestes niet op eigen houtje handelt, maar in opdracht van de god Apollo (= Phoebus):
Toen ik te Delphi in ’t orakeloord
kwam vragen hoe ik op de moordenaars
van vader een gerechte wraak zou nemen,
was Phoebus’ antwoord wat ik hier herhaal:
ik moest, zonder een schild of legermacht,
door listig opzet, heimelijk, alleen,
met eigen hand gerechte moord voltrekken. (vs. 32 e.v.)
Wanneer hij in deze opdracht slaagt is dat niet zomaar een ‘persoonlijk succes’, maar juist een goddelijke bevestiging van het gelijk van Elektra. Zo legt Sophocles de ethische vraag binnen het stuk langs een objectieve meetlat daarbuiten: want diezelfde goden bestaan ook in de werkelijke wereld van de toeschouwers – als bron van normen en waarden.
Het publiek mag uiteindelijk een oordeel vellen over die goddelijke gerechtigheid. Moeilijk is dat niet: kennelijk leiden juist deze normen en waarden tot een goede afloop… voor wie ze respecteert! Deze goddelijke bron van normen en waarden is geheel vanzelfsprekend voor Sophocles – en voor al zijn personages! Clytaemestra vertrouwt dan ook op dezelfde god als haar tegenstanders Orestes en Elektra, en zij wil die god gunstig stemmen met een offer:
Wat ik vannacht als vage schijnsels zag
van bleke dromen, god Apollo, breng
het in vervulling als ’t mij gunstig is.
Zijn ’t boze tekens, keer ze op de vijand.
(…)
Apollo god, verhoor genadig ons
en geef ons allen waar wij u om smeken. (vs. 644 e.v.)
De goddelijke gerechtigheid zelf staat niet ter discussie: alle personages geven uiteindelijk die ene god, Apollo, het laatste woord! De menselijke strijd betreft uitsluitend de vraag wie aan deze god zijn gelijk mag ontlenen – en of dat ook wat oplevert voor het aardse leven. Dat alles blijkt geregeld.
De goden van Elektra zijn in onze tijd inmiddels verdwenen – en vormen niet de kern van onze hedendaagse normen en waarden. Daarom moeten wij de veronderstellingen van Sophocles op dat gebied achterhalen, om de (kennelijk) door hem beoogde katharsis te herkennen. De ‘rechtvaardigheid’ heeft sinds de oude Grieken ongetwijfeld een andere invulling gekregen, maar is niet uitgestorven. Ook zonder geloof in deze goden zal een hedendaags publiek de afloop van ‘Elektra’ wel als ‘goed’ ervaren.
Des te merkwaardiger dat we nauwelijks problemen hebben met de wijze waarop het recht zich hier voltrekt: deze is absoluut in strijd met onze hedendaagse normen en waarden. Omwille van één moord… pleegt Orestes er maar liefst twéé! Dat druist in tegen alles wat de huidige westerse wereld aan rechtvaardigheid in wetten heeft vastgelegd. Ons is het verboden om voor eigen rechter te spelen, welke god daar ook aan te pas moge komen. Wraak is geen legitiem argument voor welk geweld dan ook. De doodstraf is afgeschaft, dan wel zeer omstreden. Maar in zijn laatste tekst levert Orestes daar juist een pleidooi voor:
En was de dood onmiddellijk de straf
voor wie het waagt de wetten te overtreden,
er zouden heel wat minder schoften zijn. (vs. 1505 e.v.)
Kennelijk accepteren we Orestes’ eigenmachtig en bloedig optreden tegen de achtergrond van zijn tijd. Bovendien: de wraak zelf mag dan wel afgeschaft en verboden zijn, maar wraak-gevoelens zijn dat allerminst, en leven tot op heden in ons voort.
Dat in Elektra het gelijknamige personage protagonist is, zal vrijwel niemand verbazen. Wie het stuk onbevangen tegemoet treedt, kan zich nauwelijks aan dat idee onttrekken. Toch zullen we onze keuze moeten onderbouwen met meer dan alleen onze intuïtie. Want waarom – roept iemand – zou bijvoorbeeld Aeghistus geen protagonist zijn? Hij is in het drama toch het enige personage, dat niets dan ellende meemaakt? En in een recensie van Nederlandse voorstelling van Elektra werd ooit juist Orestes (al te) vanzelfsprekend als hoofdpersoon naar voren geschoven, maar daarover later (zie hoofdstuk 4) Kortom, wat heeft Elektra, wat de anderen niet hebben?
Het belang van de titelrol krijgt overduidelijk gestalte in de omvang daarvan. In vs. 77 horen we reeds de stem van Elektra, die kort daarna verschijnt en… nooit meer van het toneel verdwijnt! Zij is het enige personage dat tot het eind onafgebroken op het toneel aanwezig is. Bovendien heeft zij verreweg de meeste tekstregels, met welk record zij de overige personages ver achter zich laat.
Niet alleen kwantitatief eist Elektra de meeste aandacht op. We krijgen vooral het idee, dat we haar het beste kunnen volgen: Sophocles schept daartoe dan ook gelegenheid. Elektra krijgt ruimschoots de tijd om haar innerlijk leven te etaleren, zoals in haar dialogen met het koor. Die kans krijgt uitsluitend Elektra. Háár emoties worden daar breed uitgemeten: van diepste droefenis tot opperste vreugde.
Bovendien wordt Elektra van meet af aan geplaatst in de positie van underdog, waar we als publiek nogal snel een zwak voor hebben. Zij kiest voor haar principes, ondanks het ellendige leven, dat daar het gevolg van is. Ze wordt uitgestoten door haar familie, heeft weinig bewegingsvrijheid en wordt bedreigd met nog minder. Ze moet het stellen zonder man of kinderen. Ondanks al die ellende, kiest ze toch voor haar principes.
Als publiek krijgen we alle aanleiding om met Elektra mee te leven in haar ongelijkwaardige positie in het welles-nietes-spel met haar moeder. Clytaemestra ontleent haar overmacht niet aan enig gelijk, maar domweg aan haar macht. Zo leeft het onrecht rustig voort, terwijl het recht verkommert.
Sophocles doet er alle moeite voor, om onze aandacht uitsluitend te richten op Elektra als protagonist. We kunnen ons wellicht bedenken dat Orestes en Chrysothemis evengoed kinderen van de vermoorde Agamemnon zijn – maar een vergelijkbaar leed spreiden broer en zus hier niet ten toon. En Orestes ondervindt hier geen enkel probleem aan het vermoorden van zijn moeder. Dat probleem… vormt het lijden van een andere tragedie (… een trilogie zelfs, geheel naar hem vernoemd!)
In al deze kwaliteiten wordt Elektra door geen van de andere personages overtroffen. Sophocles schuift haar meters naar voren, richting publiek. Wat haar uiteindelijk dan werkelijk tot protagonist maakt, is het feit dat we uitsluitend in haar geval een lijden kunnen formuleren, dat voldoet aan alle eisen rond het handelingsverloop – zoals de analyse moet en zal bevestigen.
KLIK hieronder voor enkele affiches van voorstellingen. Zoek de uitzondering op de regel…!
.Waaruit bestaat het lijden van de protagonist?
‘Waaruit bestaat het lijden van Elektra?’ … luidt de vraag die nu aan de orde is. Onze protagonist baadt zo ruimschoots in allerlei ellende, dat de verleiding groot is, om dat alles maar op te sommen. Maar niet alle leed is lijden, werd reeds eerder gezegd. Om duidelijk te maken waar het niet om gaat, zullen we eerst drie pogingen, die vaak worden gedaan om het lijden te verwoorden, als onbruikbaar terzijde schuiven. Zo komen we tenslotte tot dat éne – eenvoudige – lijden van Elektra.
- Een eerste poging het lijden te omschrijven, luidt nogal eens:
‘Elektra lijdt vanwege de dood van haar vader, Agamemnon’.
Hoewel Elektra daar inderdaad nog dagelijks treurt om de moord op haar vader, voldoet dat niet aan de voorwaarden van het lijden. We zien Elektra daarmee niet een worsteling aangaan: zij doet geen poging dit verdriet te verwerken. Integendeel, zij koestert deze voorgeschiedenis als de bron van haar woede. Dit verdriet kent ook geen beweging: het is er al jaren en jaren, en blijft binnen het stuk even statisch als daarvoor, totdat het verdwijnt wanneer de wraak wordt voltrokken. De dood van Agamemnon en ook Elektra’s treurnis daarover zijn noodzakelijke voorwaarden, maar vormen niet het lijden zelf.
- Een tweede poging:
‘Elektra lijdt aan haar ellendige leven’.
Dit is veel te ruim gesteld: haar armoede, het juk van moeder en stiefvader, haar eenzaamheid, haar trieste herinneringen, enz. enz… Zo’n ongebreidelde opsomming is in strijd met de geëiste eenvoud van het lijden: we zijn niet op zoek naar zoveel mogelijk problemen, maar naar één helder contrast. Ook deze tweede poging betreft een statische toestand. Sinds Agamemnon is vermoord duurt de ellende en het verdriet van Elektra al vele, vele jaren ongewijzigd voort. En vooral: al die ongebreidelde ellende bevindt zich in al die jaren vóór aanvang van de voorstelling- en die krijgen we niet te zien…
Wat we dan ook opmerkelijk moeten maken, is dat Sophocles het stuk niet in díe tijd laat spelen, maar… op de dag dat het speelt! Wat maakt deze dag nu zo uniek? Dat heeft uiteraard van alles te maken met de terugkeer van Orestes: na jaren en jaren gebeurt er zodoende nog eens wat… vandaag!
- De derde poging zegt daarom:
‘Elektra lijdt onder de afwezigheid van haar broer’.
We hoeven niet alle tegenargumenten te geven, want een simpele test maakt al snel duidelijk, dat dit lijden niet het gehele stuk kan verklaren. Het moment, waarop Elektra haar broer in haar armen sluit, zou dan immers het einde van dat stuk moeten zijn – maar is dat niet! De hereniging van Elektra met Orestes betekent kennelijk niet het einde van haar werkelijke probleem: dat kan nu pas echt aangepakt worden…
Daarmee vinden we een aanknopingspunt: Orestes komt niet zomaar terug om terug te komen, maar om een opdracht uit te voeren. Elektra wacht dan ook niet zomaar op haar broer, maar juist op de wraak die hij zal plegen! En wanneer die wraak is voltrokken… dan is het stuk ook voltooid!
Sophocles toont ons een bijzondere dag: eindelijk keert voor Elektra de kans op wraak – eerst negatief, dan positief! Daarmee volgt de positieve protagonist de twee tegengestelde bewegingen van het lijden:
- eerst slinkt de kans voor haar tot een absolute onmogelijkheid…
- maar dan groeit die kans tot mogelijkheid, die wordt benut: wraak!
Zowel Elektra’s diepste droefenis als opperste vreugde komen voort uit deze wisselende kans op wraak. Het lijden van Elektra bestaat – zoals vereist – uit een helder contrast: