Federico Garcia Lorca
(Fuente Vaqueros, 5 juni 1898 – Viznar, 19 augustus 1936)
Lorca was de zoon van een rijk Andalusisch grondbezitter en een onderwijzeres. Tijdens zijn jeugd in het dorp Fuente Vaqueros, in de provincie Andalusië, hoorde hij de volksverhalen en de romances van die streek, en ook de traditionele en populaire muziek – een bron van inspiratie voor zijn latere werk. Van zijn moeder, een getalenteerd pianiste, leerde hij pianospelen. De familie verhuisde naar Granada, waar Lorca rechten en wijsbegeerte studeerde en in aanraking kwam met de kunsten. In Madrid studeerde hij daarna literatuurwetenschap, schreef hij zijn eerste toneelstuk en publiceerde hij zijn eerste gedichten in 1921.
In de Spaanse hoofdstad leerde Lorca kunstenaars uit veel verschillende disciplines kennen, zoals in de avant-gardistische groep ‘Generación del 27’, met vooral dichters. Hij schreef toneelstukken en reisverhalen, liederen en gedichten. In 1928 verscheen Lorca’s bekendste werk ‘Romancero gitano’, een bundel rond de Spaanse zigeuners van Andalusië, zijn geboortestreek, dat hij een warm hart toedroeg en tegelijkertijd toch ook bekritiseerde vanwege de benauwende burgerlijke gemeenschap. Lorca werkte ook intensief samen met vertegenwoordigers van andere disciplines, zoals beeldend kunstenaar Salvador Dali en cineast Luis Buñuel. Jarenlang waren Lorca en Dali de beste vrienden en collega’s. Lorca, die altijd openlijk was over zijn homoseksualiteit, werd verliefd op Dali en schreef ook gedichten voor hem. Voor zover bekend heeft Dali die verliefdheid nooit beantwoord, maar wel kwam het portret van Lorca nogal eens voor op schilderijen van Dali. In 1927 maakte Dali het decor voor een theatervoorstelling van Lorca, die zowel door de recensenten als door het publiek zeer werd gewaardeerd. In 1929 verbrak Lorca echter zijn vriendschap met Dali en Buñuel, nadat deze twee de surrealistische film ‘Un chien andalou’ hadden gemaakt, waarin volgens Lorca zijn poëzie en toneel werd bespot. Hij werd hierdoor persoonlijk zeer geraakt en dat was dan ook één van de redenen waarom hij enige tijd Spanje verliet.
Lorca reisde vervolgens door Europa, maakte kennis met vele moderne kunstenaars en vertrok in 1929 naar New York. Daar ondervond hij hoe ‘Amerika verdrinkt in machines en tranen’. In zijn ‘Ode aan de koning van Harlem’ kiest hij partij voor de onderdrukte zwarte bevolking. Na zijn ontnuchterende bezoek aan deze grootschalige westerse wereld keerde hij in 1931 via Cuba terug naar Spanje – inmiddels omgevormd tot een republiek. Lorca werd door het Ministerie van Cultuur benoemd tot directeur van het reizende toneelgezelschap La Barraca, dat klassiek theater naar het platteland van Andalusië bracht. Daar schreef hij ook zijn bekendste toneelstukken: ‘Bloedbruiloft’, ‘Yerma’ en ‘Het huis van Bernarda Alba’. In 1933 voerde Lorca in Argentinië op verzoek van een gezelschap daar de dramaturgie uit. Inmiddels had hij een stevige reputatie opgebouwd in de Spaanstalige landen.
Lorca kwam in de nieuwe Spaanse republiek vaak en expliciet op voor de zwakke groepen, maar daarnaast onderhield hij vanuit zijn functie ook vriendschappelijke contacten in de conservatieve hoek. Daar wachtte men inmiddels echter op een kans om de oude orde weer te herstellen en had men absoluut geen begrip voor Lorca’s openlijke homoseksualiteit. Bij het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in 1936 werd Lorca – voor hem geheel onverwacht – op 16 augustus door de Nationalisten van Franco overmeesterd. Enkele dagen later werd hij gefusilleerd, op 38-jarige leeftijd, samen met enkele andere tegenstanders van Franco. Alle bewijsmateriaal rond de grove executie werd vernietigd, zodat er officieel niets kon worden vastgesteld omtrent zijn dood. Zijn boeken werden daarna verbrand. Tijdens de Franco-periode was Lorca’s werk officiëel verboden.
Na de dood van Franco in 1975 werd Lorca in ere hersteld. In Andalusië is zijn geboortehuis te bezoeken en is een museum aan hem gewijd. In 2003 kwam de vraag aan de orde of het massagraf van Lorca zou worden geopend om hem elders waardig te begraven. De meningen over wat in dit geval waardig zou zijn waren zeer verdeeld. Er werd vervolgens in 2009 wekenlang naar het lichaam gezocht, ook in enkele andere massagraven, maar het werd nooit gevonden.
Bron van Bloedbruiloft
Bloedbruiloft speelt zich af in de tijd en op de plaats waar het door Lorca werd geschreven, waar het door zijn gezelschap werd gespeeld en door het publiek werd bezocht: in Andalusië, omstreeks 1933. De toeschouwers zagen een tragedie die zich afspeelde in hun eigen hier en nu. De achterliggende anekdote ontleende Lorca grotendeels aan een actuele kwestie, die een paar jaar eerder in de kranten alle aandacht kreeg en bekend stond als ‘de misdaad van Nijar’. De kranten leverden overigens nogal verschillende versies van wat er gebeurd zou zijn. En vervolgens is het ook niet zo dat Lorca alle feiten klakkeloos heeft overgenomen, maar de kwestie leverde hem een wel een zeer concrete bron voor een diep uitgewerkte story. De kranten meldden destijds de volgende gebeurtenis:
Op de dag van een huwelijk uit zakelijk belang, ontvluchtte de bruid de haar toegewezen bruidegom en verdween met haar geliefde neef. Verward verlieten de meeste gasten de ontregelde bruiloft. Enkele anderen gingen met de Guardia Civil op zoek en vonden enkele kilometers verderop het lijk van de vermoorde neef. Ook vonden zij ook de bruid, die zich dichtbij de plek van de moord had verscholen. Zij bekende dat zij te paard de bruiloft was ontvlucht met haar neef en zij vertelde hoe hij onderweg was neergeschoten door een gemaskerde man, die vier keer afvuurde. De Guardia Civil arresteerde de bruidegom, maar deze ontkende iedere betrokkenheid bij de moord. De bruid leefde na deze bloedbruiloft nog tientallen jaren, maar is nooit meer getrouwd.
Deze geschiedenis woekerde jarenlang door het hoofd van Lorca en uiteindelijk zette hij de tragedie in enkele weken op papier. De première in Madrid, 1933, was direct een groot succes – al tijdens het tweede bedrijf mocht Lorca applaus in ontvangst nemen. Inmiddels behoort Bloedbruiloft tot het wereldrepertoire en wordt regelmatig opgevoerd.
Oorspronkelijke titel: Bodas de Sangre (1933).
Citaten uit ‘Bloedbruiloft’ ontlenen wij aan de vertaling van Dolf Verspoor, uitgegeven door Meulenhoff, Amsterdam 1968, 1985.
.
Première: 9 maart 1933 in het Teatro Beatriz van Madrid.
.
In Nederland o.a. de volgende uitvoeringen van Bloedbruiloft
• 1951 De Haagse Comedie, regie Paul Steenbergen
• 1970 Studententoneel en studentencabaret, regie Shireen Strooker
• 1971 Stichting Mickery Workshop, collectief
• 1976 Toneelgroep Theater, regie Pierre Laroche
• 1989 Carrousel, regie Lidwien Roothaan
• 1992 Cultureel Gekleurd, Roma Theater Pralipe, regie Rahim Burhan, muziek Georges Bizet
• 2000 Makadam-theater, regie Erik Koningsberger, Cees Rullens
• 2004 Hongaarse Staatsopera, ‘Vérnász’ (= Bloedbruiloft), Nederlandse première, regie Balázs Kovalik
• 2005 Theaterhuis Alba, regie Saskia Mees
• 2012 Theatergroep Zonder Helden, regie Martha Villada Márquiz
• 2013 Toneelgroep Amsterdam, regie Julie van den Berghe
.
Meest bekende toneelstukken van Lorca
• Bodas de sangre (Bloedbruiloft), 1933
• Yerma (Yerma), 1934
• Doña Rosita la soltera (Doña Rosita), 1935
• La casa de Bernarda Alba (Het huis van Bernarda Alba), 1936
.
Gerelateerde films
• Un Chien Andalu, regie Luis Buñuel en Salvador Dali, 1929
• The disappearance of Garcia Lorca, gedramatiseerde biografie,
regie Marcos Zurinaga, 1997
• La Lengua de las Mariposas (Butterfly, of Butterfly’s Tongue),
regie José Luis Cuerda, 1999
.
.
Biografie
• Ian Gibson, Federico García Lorca. Biografie, 1998
.
Internet
Ger Groot, Federico Garcia Lorca: een alleskunner gesmoord
artikel n.a.v. 100ste geboortedag Lorca, NRC 05-06-1998
Hans Schoots, Een hond uit Andalusië
artikel over de biografie van Lorca door Ian Gibson, Vrij Nederland, 1998
Edwin Winkels, Bloedbruiloft op de boerderij
artikel in Koud Bloed, 2008
.
zie verder > Bloedbruiloft, ruimte en tijd